Dutch
Detailed Translations for opensnijden from Dutch to German
opensnijden:
-
opensnijden
aufschneiden; schneiden; kleinmachen-
aufschneiden verb (schneide auf, schneidest auf, schneidet auf, schnitt auf, schnittet auf, aufgeschnitten)
-
kleinmachen verb (mache klein, machst klein, macht klein, machte klein, machtet klein, kleingemacht)
-
Conjugations for opensnijden:
o.t.t.
- snijd open
- snijdt open
- snijdt open
- snijden open
- snijden open
- snijden open
o.v.t.
- sneed open
- sneed open
- sneed open
- sneden open
- sneden open
- sneden open
v.t.t.
- heb opengesneden
- hebt opengesneden
- heeft opengesneden
- hebben opengesneden
- hebben opengesneden
- hebben opengesneden
v.v.t.
- had opengesneden
- had opengesneden
- had opengesneden
- hadden opengesneden
- hadden opengesneden
- hadden opengesneden
o.t.t.t.
- zal opensnijden
- zult opensnijden
- zal opensnijden
- zullen opensnijden
- zullen opensnijden
- zullen opensnijden
o.v.t.t.
- zou opensnijden
- zou opensnijden
- zou opensnijden
- zouden opensnijden
- zouden opensnijden
- zouden opensnijden
en verder
- ben opengesneden
- bent opengesneden
- is opengesneden
- zijn opengesneden
- zijn opengesneden
- zijn opengesneden
diversen
- snijd open!
- snijdt open!
- opengesneden
- opensnijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opensnijden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
aufschneiden | opensnijden | bluffen; brallen; grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven |
kleinmachen | opensnijden | grootspreken; kleinmaken; opscheppen; opsnijden; snoeven |
schneiden | opensnijden | afknippen; afsnijden; besnoeien; coifferen; couperen; etsen; graveren; grootspreken; kappen; knippen; kort knippen; kort maken; korten; links laten liggen; met effect spelen; negeren; opscheppen; opsnijden; snerpen; snijden; snoeien; snoeven; trimmen |