Dutch
Detailed Translations for opzit from Dutch to German
opzitten:
-
opzitten
Conjugations for opzitten:
o.t.t.
- zit op
- zit op
- zit op
- zitten op
- zitten op
- zitten op
o.v.t.
- zat op
- zat op
- zat op
- zaten op
- zaten op
- zaten op
v.t.t.
- heb opgezeten
- hebt opgezeten
- heeft opgezeten
- hebben opgezeten
- hebben opgezeten
- hebben opgezeten
v.v.t.
- had opgezeten
- had opgezeten
- had opgezeten
- hadden opgezeten
- hadden opgezeten
- hadden opgezeten
o.t.t.t.
- zal opzitten
- zult opzitten
- zal opzitten
- zullen opzitten
- zullen opzitten
- zullen opzitten
o.v.t.t.
- zou opzitten
- zou opzitten
- zou opzitten
- zouden opzitten
- zouden opzitten
- zouden opzitten
diversen
- zit op!
- zit op!
- opgezeten
- opzittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opzitten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
aufsitzen | opzitten | omhoogzitten |
steigen | opzitten | aanwassen; afstappen; bouwen; construeren; de hort op gaan; klauteren; klimmen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; omlaagstappen; opdagen; opduiken; opgaan; opkomen; oprijzen; opstijgen; opvliegen; rijzen; stappen; stijgen; uitgaan; verschijnen |