Dutch
Detailed Translations for opzwepen from Dutch to German
opzwepen:
-
opzwepen (sterk prikkelen; aanzetten)
antreiben; hetzen; aufreizen; aufpeitschen; aufjagen-
aufpeitschen verb (peitsche auf, peitschst auf, peitscht auf, peitschte auf, peitschtet auf, aufgepeitscht)
Conjugations for opzwepen:
o.t.t.
- zweep op
- zweept op
- zweept op
- zwepen op
- zwepen op
- zwepen op
o.v.t.
- zweepte op
- zweepte op
- zweepte op
- zweepten op
- zweepten op
- zweepten op
v.t.t.
- heb opgezweept
- hebt opgezweept
- heeft opgezweept
- hebben opgezweept
- hebben opgezweept
- hebben opgezweept
v.v.t.
- had opgezweept
- had opgezweept
- had opgezweept
- hadden opgezweept
- hadden opgezweept
- hadden opgezweept
o.t.t.t.
- zal opzwepen
- zult opzwepen
- zal opzwepen
- zullen opzwepen
- zullen opzwepen
- zullen opzwepen
o.v.t.t.
- zou opzwepen
- zou opzwepen
- zou opzwepen
- zouden opzwepen
- zouden opzwepen
- zouden opzwepen
en verder
- ben opgezweept
- bent opgezweept
- is opgezweept
- zijn opgezweept
- zijn opgezweept
- zijn opgezweept
diversen
- zweep op!
- zweept op!
- opgezweept
- opzwepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opzwepen:
External Machine Translations: