Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. quatsch:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for quatsch from Dutch to German

quatsch:

quatsch [de ~ (m)] noun

  1. de quatsch (kletspraat; klets)
    Geschwätz; Gequatsch; Geklatsch

Translation Matrix for quatsch:

NounRelated TranslationsOther Translations
Geklatsch klets; kletspraat; quatsch achterklap; babbeltje; causerie; gebabbel; gebazel; gekeuvel; geklets; gekwebbel; geleuter; gelul; gepraat; geroddel; gewauwel; gezwam; gezwets; klap; kout; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; leuterpraat; praat; praatje; roddel; roddelpraat; smaad; stof tot gepraat; zwartmaken
Gequatsch klets; kletspraat; quatsch gebabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel
Geschwätz klets; kletspraat; quatsch achterklap; apekool; babbeltje; brabbeltaal; eendegesnater; flauwekul; gebabbel; gebazel; gebeuzel; gebrabbel; gedonderjaag; gekeuvel; gekkenpraat; geklets; gekwaak; gekwebbel; geleuter; gelul; gepraat; geravot; geroddel; gesnater; gesol; gestoei; gewauwel; gezwam; gezwets; humbug; klap; klets; kletskoek; kolder; kolderverhaal; kout; kul; kwaadsprekerij; larie; laster; lastering; lasterpraatje; leuterpraat; mallepraat; nonsens; onzin; praat; praatje; prietpraat; rimram; roddel; roddelpraat; smaad; stoeierij; stoeipartij; stof tot gepraat; waanzin; wartaal; zotteklap; zwartmaken