Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. rukken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for rukten from Dutch to German

rukten form of rukken:

rukken verb (ruk, rukt, rukte, rukten, gerukt)

  1. rukken (trekken)
    ziehen; reißen; zerren
    • ziehen verb (ziehe, ziehst, zieht, zog, zogt, gezogen)
    • reißen verb (reiße, reißest, reißt, riß, rißt, gerissen)
    • zerren verb (zerre, zerrst, zerrt, zerrte, zerrtet, gezerrt)

Conjugations for rukken:

o.t.t.
  1. ruk
  2. rukt
  3. rukt
  4. rukken
  5. rukken
  6. rukken
o.v.t.
  1. rukte
  2. rukte
  3. rukte
  4. rukten
  5. rukten
  6. rukten
v.t.t.
  1. heb gerukt
  2. hebt gerukt
  3. heeft gerukt
  4. hebben gerukt
  5. hebben gerukt
  6. hebben gerukt
v.v.t.
  1. had gerukt
  2. had gerukt
  3. had gerukt
  4. hadden gerukt
  5. hadden gerukt
  6. hadden gerukt
o.t.t.t.
  1. zal rukken
  2. zult rukken
  3. zal rukken
  4. zullen rukken
  5. zullen rukken
  6. zullen rukken
o.v.t.t.
  1. zou rukken
  2. zou rukken
  3. zou rukken
  4. zouden rukken
  5. zouden rukken
  6. zouden rukken
en verder
  1. ben gerukt
  2. bent gerukt
  3. is gerukt
  4. zijn gerukt
  5. zijn gerukt
  6. zijn gerukt
diversen
  1. ruk!
  2. rukt!
  3. gerukt
  4. rukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rukken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
reißen rukken; trekken knapperen; knetteren; losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten
zerren rukken; trekken sleuren
ziehen rukken; trekken aankweken; aanplanten; een snuif nemen; fokken; genereren; hieuwen; hieven; iets ophalen; insnuiven; kweken; lenen; met een spil omhoogwerken; ontlenen; opfokken; opkweken; opsnuiven; planten; procreëren; slepen; sleuren; snuiven; telen; tochten; trekken; verbouwen; voortbrengen

Related Words for "rukken":


Wiktionary Translations for rukken:

rukken
verb
  1. in een snelle beweging trekken
  2. masturberen

Cross Translation:
FromToVia
rukken runterholen; wichsen; abspritzen jerk off — To masturbate
rukken pflücken; abrupfen pluck — to pull something sharply; to pull something out
rukken wichsen wank — intransitive: to masturbate

External Machine Translations: