Dutch
Detailed Translations for schieten from Dutch to German
schieten:
-
schieten (schoten lossen; vuren; afvuren; afschieten)
Conjugations for schieten:
o.t.t.
- schiet
- schiet
- schiet
- schieten
- schieten
- schieten
o.v.t.
- schoot
- schoot
- schoot
- schoten
- schoten
- schoten
v.t.t.
- heb geschoten
- hebt geschoten
- heeft geschoten
- hebben geschoten
- hebben geschoten
- hebben geschoten
v.v.t.
- had geschoten
- had geschoten
- had geschoten
- hadden geschoten
- hadden geschoten
- hadden geschoten
o.t.t.t.
- zal schieten
- zult schieten
- zal schieten
- zullen schieten
- zullen schieten
- zullen schieten
o.v.t.t.
- zou schieten
- zou schieten
- zou schieten
- zouden schieten
- zouden schieten
- zouden schieten
en verder
- ben geschoten
- bent geschoten
- is geschoten
- zijn geschoten
- zijn geschoten
- zijn geschoten
diversen
- schiet!
- schiett!
- geschoten
- schietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
schieten (vuren)
Translation Matrix for schieten:
Related Definitions for "schieten":
Wiktionary Translations for schieten:
schieten
Cross Translation:
verb
-
een projectiel afvuren met een wapen
- schieten → schießen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schieten | → schießen; feuern | ↔ fire — intransitive: to shoot |
• schieten | → schießen | ↔ fire — sport: to shoot, to attempt to score a goal |
• schieten | → schießen | ↔ shoot — to fire a shot |
• schieten | → schießen | ↔ shoot — to fire multiple shots |
• schieten | → anschießen; erschießen | ↔ shoot — to hit with a shot |
• schieten | → ziehen; verziehen | ↔ tirer — mouvoir vers soi, amener vers soi ou après soi. |