Summary


Dutch

Detailed Translations for schokten from Dutch to German

schokken:

schokken [het ~] noun

  1. het schokken (horten)
    Erschüttern; der Rücke

schokken verb (schok, schokt, schokte, schokten, geschokt)

  1. schokken (laten schrikken)
    erschrecken; schockieren; einen Schreck einjagen; erschüttern
  2. schokken (aanstoot geven; shockeren; choqueren)
    schockieren; erschüttern

Conjugations for schokken:

o.t.t.
  1. schok
  2. schokt
  3. schokt
  4. schokken
  5. schokken
  6. schokken
o.v.t.
  1. schokte
  2. schokte
  3. schokte
  4. schokten
  5. schokten
  6. schokten
v.t.t.
  1. heb geschokt
  2. hebt geschokt
  3. heeft geschokt
  4. hebben geschokt
  5. hebben geschokt
  6. hebben geschokt
v.v.t.
  1. had geschokt
  2. had geschokt
  3. had geschokt
  4. hadden geschokt
  5. hadden geschokt
  6. hadden geschokt
o.t.t.t.
  1. zal schokken
  2. zult schokken
  3. zal schokken
  4. zullen schokken
  5. zullen schokken
  6. zullen schokken
o.v.t.t.
  1. zou schokken
  2. zou schokken
  3. zou schokken
  4. zouden schokken
  5. zouden schokken
  6. zouden schokken
en verder
  1. ben geschokt
  2. bent geschokt
  3. is geschokt
  4. zijn geschokt
  5. zijn geschokt
  6. zijn geschokt
diversen
  1. schok!
  2. schokt!
  3. geschokt
  4. schokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schokken:

NounRelated TranslationsOther Translations
Erschüttern horten; schokken
Rücke horten; schokken
VerbRelated TranslationsOther Translations
einen Schreck einjagen laten schrikken; schokken
erschrecken laten schrikken; schokken angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; ontstellen; schrikken; verontrusten; verschrikken
erschüttern aanstoot geven; choqueren; laten schrikken; schokken; shockeren heen en weer bewegen; schudden
schockieren aanstoot geven; choqueren; laten schrikken; schokken; shockeren voor het hoofd stoten

Related Words for "schokken":


Wiktionary Translations for schokken:


Cross Translation:
FromToVia
schokken holpern jolt — (transitive) push or a shake
schokken erschüttern shake — transitive: to disturb emotionally