Summary
Dutch to German: more detail...
- slijten:
- sleeën:
-
Wiktionary:
- sleet → Verschleiß
- sleet → Abnutzung
- slijten → verbringen
- sleeën → rodeln, Schlitten fahren
Dutch
Detailed Translations for sleet from Dutch to German
sleet form of slijten:
-
slijten (doorbrengen; besteden)
-
slijten (iets verkopen)
-
slijten (verslijten; verteren; afdragen)
abnutzen; auftragen; abtragen; aufbrauchen-
aufbrauchen verb (brauche auf, brauchst auf, braucht auf, brauchte auf, brauchtet auf, aufgebraucht)
Conjugations for slijten:
o.t.t.
- slijt
- slijt
- slijt
- slijten
- slijten
- slijten
o.v.t.
- sleet
- sleet
- sleet
- sleten
- sleten
- sleten
v.t.t.
- ben gesleten
- bent gesleten
- is gesleten
- zijn gesleten
- zijn gesleten
- zijn gesleten
v.v.t.
- was gesleten
- was gesleten
- was gesleten
- waren gesleten
- waren gesleten
- waren gesleten
o.t.t.t.
- zal slijten
- zult slijten
- zal slijten
- zullen slijten
- zullen slijten
- zullen slijten
o.v.t.t.
- zou slijten
- zou slijten
- zou slijten
- zouden slijten
- zouden slijten
- zouden slijten
diversen
- slijt!
- slijtt!
- gesleten
- slijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
slijten (verslijten)
Translation Matrix for slijten:
Wiktionary Translations for slijten:
slijten
-
besonders mit Angaben von Zeit und Zeiträumen (Jugend, Alter, Leben, Ferien, Wochenende, usw.): eine Zeitdauer verstreichen lassen
sleeën:
-
sleeën
schlittenfahren; Schlitten fahren-
schlittenfahren verb
-
Schlitten fahren verb (fahre Schlitten, fährst Schlitten, fährt Schlitten, fuhr Schlitten, fuhrt Schlitten, Schlitten gefahren)
-
Conjugations for sleeën:
o.t.t.
- slee
- sleet
- sleet
- sleeen
- sleeen
- sleeen
o.v.t.
- sleede
- sleede
- sleede
- sleeden
- sleeden
- sleeden
v.t.t.
- heb gesleed
- hebt gesleed
- heeft gesleed
- hebben gesleed
- hebben gesleed
- hebben gesleed
v.v.t.
- had gesleed
- had gesleed
- had gesleed
- hadden gesleed
- hadden gesleed
- hadden gesleed
o.t.t.t.
- zal sleeën
- zult sleeën
- zal sleeën
- zullen sleeën
- zullen sleeën
- zullen sleeën
o.v.t.t.
- zou sleeën
- zou sleeën
- zou sleeën
- zouden sleeën
- zouden sleeën
- zouden sleeën
en verder
- ben gesleed
- bent gesleed
- is gesleed
- zijn gesleed
- zijn gesleed
- zijn gesleed
diversen
- slee!
- sleet!
- gesleed
- sleeend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sleeën:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Schlitten | sleden; sleeën | ar; limousine; slede; slee |
Verb | Related Translations | Other Translations |
Schlitten fahren | sleeën | |
schlittenfahren | sleeën |
Wiktionary Translations for sleeën:
sleeën
verb
-
met een slee door de sneeuw glijden
- sleeën → rodeln; Schlitten fahren
Wiktionary Translations for sleet:
sleet
Cross Translation:
noun
-
het met een bijl in houtblokken hakken van boomstammen
- sleet → Verschleiß
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sleet | → Abnutzung | ↔ wear — damage |