Dutch
Detailed Translations for snotteren from Dutch to German
snotteren:
Conjugations for snotteren:
o.t.t.
- snotter
- snottert
- snottert
- snotteren
- snotteren
- snotteren
o.v.t.
- snotterde
- snotterde
- snotterde
- snotterden
- snotterden
- snotterden
v.t.t.
- heb gesnotterd
- hebt gesnotterd
- heeft gesnotterd
- hebben gesnotterd
- hebben gesnotterd
- hebben gesnotterd
v.v.t.
- had gesnotterd
- had gesnotterd
- had gesnotterd
- hadden gesnotterd
- hadden gesnotterd
- hadden gesnotterd
o.t.t.t.
- zal snotteren
- zult snotteren
- zal snotteren
- zullen snotteren
- zullen snotteren
- zullen snotteren
o.v.t.t.
- zou snotteren
- zou snotteren
- zou snotteren
- zouden snotteren
- zouden snotteren
- zouden snotteren
en verder
- ben gesnotterd
- bent gesnotterd
- is gesnotterd
- zijn gesnotterd
- zijn gesnotterd
- zijn gesnotterd
diversen
- snotter!
- snottert!
- gesnotterd
- snotterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for snotteren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
flennen | grienen; huilen; janken; sniffen; snikken; snotteren | emmeren; etteren; griepen; huilen; janken; klieren; snikken; wenen; zeiken |
greinen | grienen; huilen; janken; snikken; snotteren | bouderen; een pruillip trekken; etteren; griepen; janken; klieren; pruilen; snikken; zeiken |
heulen | sniffen; snotteren | blèren; brullen; emmeren; gillen; het uitgillen; huilen; janken; krijsen; schreien; snikken; uitroepen; uitschreeuwen; wenen |
rotzen | sniffen; snotteren |
Wiktionary Translations for snotteren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• snotteren | → schluchzen | ↔ sob — weep with convulsive gasps |