Summary
Dutch to German: more detail...
- speld:
- spelden:
-
Wiktionary:
- speld → Stecknadel
- speld → Stecknadel, Nadel
Dutch
Detailed Translations for speld from Dutch to German
speld:
-
de speld (pin)
Translation Matrix for speld:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Anstecknadel | pin; speld | sierspeld; speldje |
Haarnadel | pin; speld | haarspeld; haarspeldje; speldje |
Nadel | pin; speld | gedenknaald; grafnaald; hechtnaald; klem; naald; obelisk; pen; pin |
Spange | pin; speld | haarspeld; haarspeldje |
Stecknadel | pin; speld | speldje |
kleine Nadel | pin; speld |
Related Words for "speld":
Wiktionary Translations for speld:
speld
Cross Translation:
noun
-
zum Befestigen von Stoff oder zum Abstecken von Nähten verwendete Nadel, deren Kopf zumeist aus Metall oder buntem Glas besteht
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• speld | → Stecknadel; Nadel | ↔ pin — small device; small needle with no eye |
• speld | → Stecknadel | ↔ épingle — Petite tige de métal (laiton, cuivre, fer, acier, etc.) terminée par une pointe à un bout et, de l’autre, par une tête cf|tête d’épingle. |
spelden:
-
de spelden
-
spelden (pinnen)
anstecken; festheften; mit einer Stecknadel befestigen; feststecken-
mit einer Stecknadel befestigen verb (befestige mit einem Stecknadel, befestigst mit einem Stecknadel, befestigt mit einem Stecknadel, befestigte mit einem Stecknadel, befestigtet mit einem Stecknadel, mit einer Stecknadel befestigt)
-
feststecken verb (stecke fest, steckst fest, steckt fest, steckte fest, stecktet fest, festgesteckt)
Conjugations for spelden:
o.t.t.
- speld
- speldt
- speldt
- spelden
- spelden
- spelden
o.v.t.
- speldde
- speldde
- speldde
- speldden
- speldden
- speldden
v.t.t.
- heb gespeld
- hebt gespeld
- heeft gespeld
- hebben gespeld
- hebben gespeld
- hebben gespeld
v.v.t.
- had gespeld
- had gespeld
- had gespeld
- hadden gespeld
- hadden gespeld
- hadden gespeld
o.t.t.t.
- zal spelden
- zult spelden
- zal spelden
- zullen spelden
- zullen spelden
- zullen spelden
o.v.t.t.
- zou spelden
- zou spelden
- zou spelden
- zouden spelden
- zouden spelden
- zouden spelden
en verder
- ben gespeld
- bent gespeld
- is gespeld
- zijn gespeld
- zijn gespeld
- zijn gespeld
diversen
- speld!
- speldt!
- gespeld
- speldend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spelden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Nadeln | spelden | |
Spangen | spelden | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
anstecken | pinnen; spelden | aanspelden; aansteken; aanstrijken; besmetten; blakeren; branden; doen ontvlammen; in de fik steken; infecteren; opspelden; opsteken; sigaret opsteken; vastpinnen; vastprikken; vastspelden; vergiftigen; verpesten; verschroeien; verzengen; vuurmaken; zengen |
festheften | pinnen; spelden | aanhechten; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; lijmen; nieten; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastmaken; vastnieten; vastpinnen; vastplakken; vastprikken; vastspelden; vastzetten |
feststecken | pinnen; spelden | vastpinnen; vastprikken; vastspelden |
mit einer Stecknadel befestigen | pinnen; spelden | vastpinnen; vastprikken; vastspelden |