Summary
Dutch to German: more detail...
- spreiden:
-
Wiktionary:
- spreiden → verteilen, spreizen, schmieren, betten, ausbreiten, ausrecken, strecken, ausstrecken, erstrecken, aufspannen, ausspannen, auslegen, auswerfen, aufhängen, recken, ausdehnen, dehnen, erweitern, verdünnen, verwässern, diluieren
Dutch
Detailed Translations for spreid from Dutch to German
spreiden:
-
spreiden
Conjugations for spreiden:
o.t.t.
- spreid
- spreidt
- spreidt
- spreiden
- spreiden
- spreiden
o.v.t.
- spreidde
- spreidde
- spreidde
- spreidden
- spreidden
- spreidden
v.t.t.
- heb gespreid
- hebt gespreid
- heeft gespreid
- hebben gespreid
- hebben gespreid
- hebben gespreid
v.v.t.
- had gespreid
- had gespreid
- had gespreid
- hadden gespreid
- hadden gespreid
- hadden gespreid
o.t.t.t.
- zal spreiden
- zult spreiden
- zal spreiden
- zullen spreiden
- zullen spreiden
- zullen spreiden
o.v.t.t.
- zou spreiden
- zou spreiden
- zou spreiden
- zouden spreiden
- zouden spreiden
- zouden spreiden
en verder
- ben gespreid
- bent gespreid
- is gespreid
- zijn gespreid
- zijn gespreid
- zijn gespreid
diversen
- spreid!
- spreidt!
- gespreid
- spreidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spreiden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ausbreiten | spreiden | aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; breder maken; breed uitmeten; de hoogte ingaan; expanderen; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; openen; opzetten; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitweiden; verbreden; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden; wijder maken |
verteilen | spreiden | distribueren; doorgeven; onderverdelen; rantsoeneren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; rondstrooien; trakteren; uitdelen; uitreiken; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdelen; verdeler; verspreiden; verstrooien |
Wiktionary Translations for spreiden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• spreiden | → verteilen | ↔ spread — to stretch out, expand |
• spreiden | → spreizen | ↔ spread — to extend, stretch out (limbs etc) |
• spreiden | → schmieren; betten; ausbreiten; ausrecken; strecken; ausstrecken; erstrecken; aufspannen; ausspannen; auslegen; auswerfen; aufhängen; recken; ausdehnen; dehnen; erweitern; verdünnen; verwässern; diluieren | ↔ étendre — Traductions à trier suivant le sens |