Dutch
Detailed Translations for toebehoren from Dutch to German
toebehoren:
-
toebehoren (behoren)
Conjugations for toebehoren:
o.t.t.
- behoor toe
- behoort toe
- behoort toe
- behoren toe
- behoren toe
- behoren toe
o.v.t.
- behoorde toe
- behoorde toe
- behoorde toe
- behoorden toe
- behoorden toe
- behoorden toe
v.t.t.
- heb toebehoord
- hebt toebehoord
- heeft toebehoord
- hebben toebehoord
- hebben toebehoord
- hebben toebehoord
v.v.t.
- had toebehoord
- had toebehoord
- had toebehoord
- hadden toebehoord
- hadden toebehoord
- hadden toebehoord
o.t.t.t.
- zal toebehoren
- zult toebehoren
- zal toebehoren
- zullen toebehoren
- zullen toebehoren
- zullen toebehoren
o.v.t.t.
- zou toebehoren
- zou toebehoren
- zou toebehoren
- zouden toebehoren
- zouden toebehoren
- zouden toebehoren
en verder
- ben toebehoord
- bent toebehoord
- is toebehoord
- zijn toebehoord
- zijn toebehoord
- zijn toebehoord
diversen
- behoor toe!
- behoort toe!
- toebehoord
- toebehorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for toebehoren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Zubehör | toebehoren | accessoire; accessoires; hulpstuk; randapparaat |
Verb | Related Translations | Other Translations |
gehören | behoren; toebehoren | behoren bij; behoren tot; dienen; gebruikelijk zijn; horen; moeten; toebehoren aan; verplicht zijn; zijn van |
hingehören | behoren; toebehoren | behoren bij; behoren tot; thuishoren; toebehoren aan; zijn van |
zugehören | behoren; toebehoren |
Wiktionary Translations for toebehoren:
toebehoren
Cross Translation:
verb
-
het eigendom zijn van
- toebehoren → gehören
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• toebehoren | → Zubehör | ↔ accessory — that which belongs to something else deemed the principal, attachment |
• toebehoren | → Accessoire | ↔ accessory — clothing accessory |
• toebehoren | → gehören | ↔ belong — be the property of |
• toebehoren | → gehören; angehören; zugehören | ↔ appartenir — être la propriété légitime de quelqu’un, que celui à qui est la chose l’ait en sa possession ou non. |