Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. tranen:


Dutch

Detailed Translations for tranend from Dutch to German

tranen:

tranen [de ~] noun, plural

  1. de tranen (waterlanders)
    die Tränen

tranen verb (traan, traant, traande, traanden, getraand)

  1. tranen (tranen afscheiden; huilen)
    tränen
    • tränen verb (träne, tränst, tränt, tränte, träntet, getränt)

Conjugations for tranen:

o.t.t.
  1. traan
  2. traant
  3. traant
  4. tranen
  5. tranen
  6. tranen
o.v.t.
  1. traande
  2. traande
  3. traande
  4. traanden
  5. traanden
  6. traanden
v.t.t.
  1. heb getraand
  2. hebt getraand
  3. heeft getraand
  4. hebben getraand
  5. hebben getraand
  6. hebben getraand
v.v.t.
  1. had getraand
  2. had getraand
  3. had getraand
  4. hadden getraand
  5. hadden getraand
  6. hadden getraand
o.t.t.t.
  1. zal tranen
  2. zult tranen
  3. zal tranen
  4. zullen tranen
  5. zullen tranen
  6. zullen tranen
o.v.t.t.
  1. zou tranen
  2. zou tranen
  3. zou tranen
  4. zouden tranen
  5. zouden tranen
  6. zouden tranen
en verder
  1. ben getraand
  2. bent getraand
  3. is getraand
  4. zijn getraand
  5. zijn getraand
  6. zijn getraand
diversen
  1. traan!
  2. traant!
  3. getraand
  4. tranend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tranen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Tränen tranen; waterlanders
VerbRelated TranslationsOther Translations
tränen huilen; tranen; tranen afscheiden

Related Words for "tranen":