Dutch
Detailed Translations for uitmesten from Dutch to German
uitmesten:
-
uitmesten (opruimen; schoonmaken; reinigen; uitruimen)
Conjugations for uitmesten:
o.t.t.
- mest uit
- mest uit
- mest uit
- mesten uit
- mesten uit
- mesten uit
o.v.t.
- mestte uit
- mestte uit
- mestte uit
- mestten uit
- mestten uit
- mestten uit
v.t.t.
- heb uitgemest
- hebt uitgemest
- heeft uitgemest
- hebben uitgemest
- hebben uitgemest
- hebben uitgemest
v.v.t.
- had uitgemest
- had uitgemest
- had uitgemest
- hadden uitgemest
- hadden uitgemest
- hadden uitgemest
o.t.t.t.
- zal uitmesten
- zult uitmesten
- zal uitmesten
- zullen uitmesten
- zullen uitmesten
- zullen uitmesten
o.v.t.t.
- zou uitmesten
- zou uitmesten
- zou uitmesten
- zouden uitmesten
- zouden uitmesten
- zouden uitmesten
en verder
- ben uitgemest
- bent uitgemest
- is uitgemest
- zijn uitgemest
- zijn uitgemest
- zijn uitgemest
diversen
- mest uit!
- mest uit!
- uitgemest
- uitmestend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitmesten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ausmisten | opruimen; reinigen; schoonmaken; uitmesten; uitruimen | loskrijgen; losmaken; lostornen; stalmesten; tornen; uithalen; uittrekken |
ausräumen | opruimen; reinigen; schoonmaken; uitmesten; uitruimen | afdekken; afruimen; bergen; evacueren; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegruimen; legen; ontruimen; opruimen; ruimen; uithalen |