Dutch
Detailed Translations for uitrijden from Dutch to German
uitrijden:
-
uitrijden
Conjugations for uitrijden:
o.t.t.
- rijd uit
- rijdt uit
- rijdt uit
- rijden uit
- rijden uit
- rijden uit
o.v.t.
- reed uit
- reed uit
- reed uit
- reden uit
- reden uit
- reden uit
v.t.t.
- heb uitgereden
- hebt uitgereden
- heeft uitgereden
- hebben uitgereden
- hebben uitgereden
- hebben uitgereden
v.v.t.
- had uitgereden
- had uitgereden
- had uitgereden
- hadden uitgereden
- hadden uitgereden
- hadden uitgereden
o.t.t.t.
- zal uitrijden
- zult uitrijden
- zal uitrijden
- zullen uitrijden
- zullen uitrijden
- zullen uitrijden
o.v.t.t.
- zou uitrijden
- zou uitrijden
- zou uitrijden
- zouden uitrijden
- zouden uitrijden
- zouden uitrijden
en verder
- ben uitgereden
- bent uitgereden
- is uitgereden
- zijn uitgereden
- zijn uitgereden
- zijn uitgereden
diversen
- rijd uit!
- rijdt uit!
- uitgereden
- uitrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitrijden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ausfahren | uitrijden | afreizen; afvaren; fulmineren; opstappen; razen; smeren; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitvaren; van wal gaan; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken |