Summary


Dutch

Detailed Translations for verkondig from Dutch to German

verkondigen:

verkondigen verb (verkondig, verkondigt, verkondigde, verkondigden, verkondigd)

  1. verkondigen (een boodschap uitdragen; uitdragen)
    austragen; eine Nachricht austragen; aussäen; ausstreuen
    • austragen verb (trage aus, trägst aus, trägt aus, trug aus, trugt aus, ausgetragen)
    • aussäen verb (säe aus, säst aus, sät aus, säte aus, sätet aus, ausgesät)
    • ausstreuen verb (streue aus, streust aus, streut aus, streute aus, streutet aus, ausgestreut)
  2. verkondigen (mening kenbaar maken)
    erklären; sein Meinung geben

Conjugations for verkondigen:

o.t.t.
  1. verkondig
  2. verkondigt
  3. verkondigt
  4. verkondigen
  5. verkondigen
  6. verkondigen
o.v.t.
  1. verkondigde
  2. verkondigde
  3. verkondigde
  4. verkondigden
  5. verkondigden
  6. verkondigden
v.t.t.
  1. heb verkondigd
  2. hebt verkondigd
  3. heeft verkondigd
  4. hebben verkondigd
  5. hebben verkondigd
  6. hebben verkondigd
v.v.t.
  1. had verkondigd
  2. had verkondigd
  3. had verkondigd
  4. hadden verkondigd
  5. hadden verkondigd
  6. hadden verkondigd
o.t.t.t.
  1. zal verkondigen
  2. zult verkondigen
  3. zal verkondigen
  4. zullen verkondigen
  5. zullen verkondigen
  6. zullen verkondigen
o.v.t.t.
  1. zou verkondigen
  2. zou verkondigen
  3. zou verkondigen
  4. zouden verkondigen
  5. zouden verkondigen
  6. zouden verkondigen
diversen
  1. verkondig!
  2. verkondigt!
  3. verkondigd
  4. verkondigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verkondigen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ausstreuen een boodschap uitdragen; uitdragen; verkondigen bezaaien; inzaaien; rondstrooien; uitstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien; zaaien
aussäen een boodschap uitdragen; uitdragen; verkondigen bezaaien; inzaaien; rondstrooien; uitstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien; zaaien
austragen een boodschap uitdragen; uitdragen; verkondigen bestellen; doorgeven; doorspelen; doorvertellen; geven; inschrijving opheffen; klikken; orderen; rondbrieven; rondvertellen; schenken; ten einde dragen; uitdragen; uitspelen; uitstrooien; uitzaaien; verhaal vertellen; verhalen; verklappen; verklikken; verlenen; verlinken; verraden; verstrekken; vertellen; voldragen
eine Nachricht austragen een boodschap uitdragen; uitdragen; verkondigen
erklären mening kenbaar maken; verkondigen accentueren; begrijpelijk maken; belichten; beschrijven; erbij zeggen; nader verklaren; noemen; ontvouwen; ophelderen; opklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verhelderen; verklaren; vermelden; weergeven
sein Meinung geben mening kenbaar maken; verkondigen

Wiktionary Translations for verkondigen:

verkondigen
verb
  1. (transitiv) öffentlich sagen

Cross Translation:
FromToVia
verkondigen verkünden; ankündigen; bekanntgeben announce — to give public notice, or first notice of
verkondigen predigen preach — Give a sermon
verkondigen verkünden pronounce — to officially declare
verkondigen ausrufen; proklamieren proclamerpublier, annoncer à haute voix et avec solennité.
verkondigen predigen prêcher — Donner un sermon