Dutch
Detailed Translations for verschansen from Dutch to German
verschansen:
-
verschansen
Conjugations for verschansen:
o.t.t.
- verschans
- verschanst
- verschanst
- verschansen
- verschansen
- verschansen
o.v.t.
- verschanste
- verschanste
- verschanste
- verschansten
- verschansten
- verschansten
v.t.t.
- heb verschanst
- hebt verschanst
- heeft verschanst
- hebben verschanst
- hebben verschanst
- hebben verschanst
v.v.t.
- had verschanst
- had verschanst
- had verschanst
- hadden verschanst
- hadden verschanst
- hadden verschanst
o.t.t.t.
- zal verschansen
- zult verschansen
- zal verschansen
- zullen verschansen
- zullen verschansen
- zullen verschansen
o.v.t.t.
- zou verschansen
- zou verschansen
- zou verschansen
- zouden verschansen
- zouden verschansen
- zouden verschansen
diversen
- verschans!
- verschanst!
- verschanst
- verschansend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verschansen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
verschanzen | verschansen |