Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. verwilderen:


Dutch

Detailed Translations for verwilderen from Dutch to German

verwilderen:

verwilderen verb (verwilder, verwildert, verwilderde, verwilderden, verwilderd)

  1. verwilderen
    verwildern
    • verwildern verb (verwildere, verwilderst, verwildert, verwilderte, verwildertet, verwildert)

Conjugations for verwilderen:

o.t.t.
  1. verwilder
  2. verwildert
  3. verwildert
  4. verwilderen
  5. verwilderen
  6. verwilderen
o.v.t.
  1. verwilderde
  2. verwilderde
  3. verwilderde
  4. verwilderden
  5. verwilderden
  6. verwilderden
v.t.t.
  1. ben verwilderd
  2. bent verwilderd
  3. is verwilderd
  4. zijn verwilderd
  5. zijn verwilderd
  6. zijn verwilderd
v.v.t.
  1. was verwilderd
  2. was verwilderd
  3. was verwilderd
  4. waren verwilderd
  5. waren verwilderd
  6. waren verwilderd
o.t.t.t.
  1. zal verwilderen
  2. zult verwilderen
  3. zal verwilderen
  4. zullen verwilderen
  5. zullen verwilderen
  6. zullen verwilderen
o.v.t.t.
  1. zou verwilderen
  2. zou verwilderen
  3. zou verwilderen
  4. zouden verwilderen
  5. zouden verwilderen
  6. zouden verwilderen
diversen
  1. verwilder!
  2. verwildert!
  3. verwilderd
  4. verwilderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verwilderen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
verwildern verwilderen