Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. volmachtigen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for volmachtigen from Dutch to German

volmachtigen:

volmachtigen verb (volmachtig, volmachtigt, volmachtigde, volmachtigden, gevolmachtigd)

  1. volmachtigen (volmacht geven)
    ermächtigen; bevollmächtigen
    • ermächtigen verb (ermächtige, ermächtigst, ermächtigt, ermächtigte, ermächtigtet, ermächtigt)
    • bevollmächtigen verb (bevollmächtige, bevollmächtigst, bevollmächtigt, bevollmächtigte, bevollmächtigtet, bevollmächtigt)

Conjugations for volmachtigen:

o.t.t.
  1. volmachtig
  2. volmachtigt
  3. volmachtigt
  4. volmachtigen
  5. volmachtigen
  6. volmachtigen
o.v.t.
  1. volmachtigde
  2. volmachtigde
  3. volmachtigde
  4. volmachtigden
  5. volmachtigden
  6. volmachtigden
v.t.t.
  1. heb gevolmachtigd
  2. hebt gevolmachtigd
  3. heeft gevolmachtigd
  4. hebben gevolmachtigd
  5. hebben gevolmachtigd
  6. hebben gevolmachtigd
v.v.t.
  1. had gevolmachtigd
  2. had gevolmachtigd
  3. had gevolmachtigd
  4. hadden gevolmachtigd
  5. hadden gevolmachtigd
  6. hadden gevolmachtigd
o.t.t.t.
  1. zal volmachtigen
  2. zult volmachtigen
  3. zal volmachtigen
  4. zullen volmachtigen
  5. zullen volmachtigen
  6. zullen volmachtigen
o.v.t.t.
  1. zou volmachtigen
  2. zou volmachtigen
  3. zou volmachtigen
  4. zouden volmachtigen
  5. zouden volmachtigen
  6. zouden volmachtigen
diversen
  1. volmachtig!
  2. volmachtigt!
  3. gevolmachtigd
  4. volmachtigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for volmachtigen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bevollmächtigen volmacht geven; volmachtigen machtigen
ermächtigen volmacht geven; volmachtigen afvaardigen; delegeren; deputeren; machtigen

Wiktionary Translations for volmachtigen:

volmachtigen
verb
  1. jemanden berechtigen, bevollmächtigen

Cross Translation:
FromToVia
volmachtigen berechtigen; bevollmächtigen; ermächtigen autoriser — (vieilli) revêtir d’une autorité.