Dutch

Detailed Translations for wist from Dutch to German

wissen:

wissen verb (wis, wist, wiste, wisten, gewist)

  1. wissen (uitvlakken; uitwissen; wegvegen; )
    auslöschen; erledigen; ausradieren; ausrotten; vertilgen; entvölkern
    • auslöschen verb (lösche aus, löscht aus, löschte aus, löschtet aus, ausgelöscht)
    • erledigen verb (erledige, erledigst, erledigt, erledigte, erledigtet, erledigt)
    • ausradieren verb (radiere aus, radierst aus, radiert aus, radierte aus, radiertet aus, ausradiert)
    • ausrotten verb (rotte aus, rottest aus, rottet aus, rottete aus, rottetet aus, ausgerottet)
    • vertilgen verb (vertilge, vertilgst, vertilgt, vertilgte, vertilgtet, vertilgt)
    • entvölkern verb (entvölkere, entvölkerst, entvölkert, entvölkerte, entvölkertet, entvölkert)

Conjugations for wissen:

o.t.t.
  1. wis
  2. wist
  3. wist
  4. wissen
  5. wissen
  6. wissen
o.v.t.
  1. wiste
  2. wiste
  3. wiste
  4. wisten
  5. wisten
  6. wisten
v.t.t.
  1. heb gewist
  2. hebt gewist
  3. heeft gewist
  4. hebben gewist
  5. hebben gewist
  6. hebben gewist
v.v.t.
  1. had gewist
  2. had gewist
  3. had gewist
  4. hadden gewist
  5. hadden gewist
  6. hadden gewist
o.t.t.t.
  1. zal wissen
  2. zult wissen
  3. zal wissen
  4. zullen wissen
  5. zullen wissen
  6. zullen wissen
o.v.t.t.
  1. zou wissen
  2. zou wissen
  3. zou wissen
  4. zouden wissen
  5. zouden wissen
  6. zouden wissen
diversen
  1. wis!
  2. wist!
  3. gewist
  4. wissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for wissen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
auslöschen uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen 'n kaars doven; blussen; doorstrepen; doven; smoren; uitblussen; uitdoven
ausradieren uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen te gronde richten; uitroeien; vernielen; verwoesten; wegvagen
ausrotten uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen uitroeien; verdelgen; wegvagen
entvölkern uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen ontvolken
erledigen uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afbreken; afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; doden; doen; doodmaken; doodschieten; doodslaan; doodvonnis uitvoeren; een einde maken aan; executeren; fiksen; handelen; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; koudmaken; liquideren; om het leven brengen; ombrengen; ruineren; slopen; uit de weg ruimen; uitrichten; uitvoeren; van kant maken; vermoorden; vernielen; vernietigen; verrichten; verwoesten; volbrengen; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
vertilgen uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen binnenkrijgen; opslokken; uitroeien; verdelgen; zwelgen

Related Words for "wissen":

  • wis

Antonyms for "wissen":


Related Definitions for "wissen":

  1. het er vanaf vegen1
    • hij wiste zich het zweet van het voorhoofd1

Wiktionary Translations for wissen:


Cross Translation:
FromToVia
wissen löschen destroy — (computing) to remove data (e.g., from memory)
wissen streichen strike — to delete
wissen löschen wipe — erase a computer disk
wissen wischen essuyer — Traductions à trier suivant le sens

wist form of weten:

weten verb (weet, wist, wisten, geweten)

  1. weten (op de hoogte zijn)
    wissen; kennen
    • wissen verb (weiß, weißt, wußte, wußtet, gewußt)
    • kennen verb (kenne, kennst, kennt, kennte, kenntet, gekannt)

Conjugations for weten:

o.t.t.
  1. weet
  2. weet
  3. weet
  4. weten
  5. weten
  6. weten
o.v.t.
  1. wist
  2. wist
  3. wist
  4. wisten
  5. wisten
  6. wisten
v.t.t.
  1. heb geweten
  2. hebt geweten
  3. heeft geweten
  4. hebben geweten
  5. hebben geweten
  6. hebben geweten
v.v.t.
  1. had geweten
  2. had geweten
  3. had geweten
  4. hadden geweten
  5. hadden geweten
  6. hadden geweten
o.t.t.t.
  1. zal weten
  2. zult weten
  3. zal weten
  4. zullen weten
  5. zullen weten
  6. zullen weten
o.v.t.t.
  1. zou weten
  2. zou weten
  3. zou weten
  4. zouden weten
  5. zouden weten
  6. zouden weten
diversen
  1. weet!
  2. weet!
  3. geweten
  4. wetend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

weten [znw.] noun

  1. weten (kennis)
    die Kenntnis; Wissen; der Sachverstand; die Wissenschaft; die Gelehrtheit
  2. weten (wetenschap)
    die Wissenschaft; Wissen; Fachwissen

Translation Matrix for weten:

NounRelated TranslationsOther Translations
Fachwissen weten; wetenschap vakbekwaamheid; vakkennis
Gelehrtheit kennis; weten geleerdheid; handigheid; kneep; kunst; toer; truc
Kenntnis kennis; weten geleerdheid; handigheid; kneep; kunst; toer; truc
Sachverstand kennis; weten bekwaamheid; capaciteit; deskundigheid; geleerdheid; handigheid; kennis van zaken; kneep; kunst; kwaliteit; ter zake kundigheid; toer; truc; vakkundigheid
Wissen kennis; weten; wetenschap geleerdheid; handigheid; kennis; kneep; kunde; kundigheid; kunst; toer; truc
Wissenschaft kennis; weten; wetenschap
VerbRelated TranslationsOther Translations
kennen op de hoogte zijn; weten kennen
wissen op de hoogte zijn; weten
- kennen

Related Words for "weten":


Synonyms for "weten":


Related Definitions for "weten":

  1. ervan op de hoogte zijn1
    • weet jij waar Istanboel ligt?1
  2. erin slagen1
    • hij wist te ontsnappen1

Wiktionary Translations for weten:

weten
verb
  1. ergens kennis van hebben
weten
noun
  1. Kenntnis und Verständnis von Fakten, Wahrheiten und Informationen
verb
  1. Kenntnis haben, sich über etwas Wahres sicher sein

Cross Translation:
FromToVia
weten wissen know — be certain or sure about (something)
weten wissen know — have knowledge of
weten Wissen; Kenntnis knowledge — fact of knowing about something; understanding, familiarity with information
weten Wissen; Kenntnis knowledge — awareness, state of having been informed
weten Wissen science — fact of knowing something
weten Kenntnis; Wissen; Wissenschaft; Bewußtsein; Begriff; Bekannter connaissance — Idée, notion qu’on a de quelque chose, de quelqu’un; le fait de le connaître