Dutch
Detailed Translations for zwemen from Dutch to German
zwemen:
-
zwemen (wazen)
-
zwemen (toeneigen; tenderen naar)
Conjugations for zwemen:
o.t.t.
- zweem
- zweemt
- zweemt
- zwemen
- zwemen
- zwemen
o.v.t.
- zweemde
- zweemde
- zweemde
- zweemden
- zweemden
- zweemden
v.t.t.
- heb gezweemd
- hebt gezweemd
- heeft gezweemd
- hebben gezweemd
- hebben gezweemd
- hebben gezweemd
v.v.t.
- had gezweemd
- had gezweemd
- had gezweemd
- hadden gezweemd
- hadden gezweemd
- hadden gezweemd
o.t.t.t.
- zal zwemen
- zult zwemen
- zal zwemen
- zullen zwemen
- zullen zwemen
- zullen zwemen
o.v.t.t.
- zou zwemen
- zou zwemen
- zou zwemen
- zouden zwemen
- zouden zwemen
- zouden zwemen
diversen
- zweem!
- zweemt!
- gezweemd
- zwemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for zwemen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Häuche | wazen; zwemen | |
Schimmern | wazen; zwemen | fonkeling; gefonkel; glans; glinstering; luister; schitteren |
Verb | Related Translations | Other Translations |
zuneigen | tenderen naar; toeneigen; zwemen |