Dutch
Detailed Translations for verruilen from Dutch to English
verruilen:
-
verruilen (inwisselen; ruilen; omwisselen; wisselen; verwisselen; omruilen)
-
verruilen (uitwisselen; ruilen)
Conjugations for verruilen:
o.t.t.
- verruil
- verruilt
- verruilt
- verruilen
- verruilen
- verruilen
o.v.t.
- verruilde
- verruilde
- verruilde
- verruilden
- verruilden
- verruilden
v.t.t.
- heb verruild
- hebt verruild
- heeft verruild
- hebben verruild
- hebben verruild
- hebben verruild
v.v.t.
- had verruild
- had verruild
- had verruild
- hadden verruild
- hadden verruild
- hadden verruild
o.t.t.t.
- zal verruilen
- zult verruilen
- zal verruilen
- zullen verruilen
- zullen verruilen
- zullen verruilen
o.v.t.t.
- zou verruilen
- zou verruilen
- zou verruilen
- zouden verruilen
- zouden verruilen
- zouden verruilen
diversen
- verruil!
- verruilt!
- verruild
- verruilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze