Noun | Related Translations | Other Translations |
forward
|
|
aanvaller; spitsspeler; voorhoedespeler; voorspeler
|
open
|
|
vrije ruimten
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
forward
|
|
doen toekomen; doorsturen; doorverbinden; doorzenden; iem. iets sturen; naar voren plaatsen; nasturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; vervroegen; vroeger uitvoeren dan gepland; zenden
|
open
|
|
aanbreken; beginnen; een begin nemen; inleiden; inluiden; losgaan; loskrijgen; ontgrendelen; ontsluiten; open krijgen; opendoen; opendraaien; openen; opengaan; opengooien; openklappen; openmaken; openslaan; openwerpen; starten
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
accessible
|
benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk
|
begaanbaar; bereikbaar; ontvankelijk; openstaand; toegankelijk; vatbaar
|
amenable
|
benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk
|
gedwee; meegaand; onderworpen; volgzaam
|
approachable
|
aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk; toeschietelijk
|
|
complaisant
|
aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk
|
behulpzaam; beleefd; bereidwillig; beschaafd; gedienstig; gedwee; gemanierd; gewillig; inschikkelijk; meegaand; soepel; toegeeflijk; toegevend; voorkomend; wellevend; welopgevoed
|
frank
|
benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk
|
cru; eerlijk; frank; gulweg; met open vizier; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbevangen; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtschapen; rechttoe; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; stoutmoedig; volmondig; vrij; vrijelijk; vrijmoedig; vrijpostig; vrijuit
|
obliging
|
aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk
|
behulpzaam; beleefd; bereidvaardig; bereidwillig; beschaafd; dienstbaar; dienstvaardig; dienstwillig; gedienstig; gedwee; gemanierd; gewillig; inschikkelijk; meegaand; soepel; tegemoetkomend; toegeeflijk; toegevend; toeschietelijk; verplichtend; voorkomend; vriendelijke; wellevend; welopgevoed; welwillend; willig
|
open
|
benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk
|
eerlijk; frank; gulweg; niet dicht; onbedekt; onbewimpeld; onomwonden; onoverdekt; onverholen; onverhuld; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rechttoe; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
pliable
|
aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk
|
beleefd; beschaafd; buigbaar; flexibel; gedwee; gemanierd; gewillig; inschikkelijk; kneedbaar; meegaand; onderworpen; plooibaar; soepel; toegeeflijk; toegevend; volgzaam; voorkomend; vormbaar; vouwbaar; wellevend; welopgevoed
|
pliant
|
aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk
|
beleefd; beschaafd; buigzaam; flexibel; gemanierd; meegaand; soepel; voorkomend; wellevend; welopgevoed
|
responsive
|
aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk
|
beleefd; beschaafd; gemanierd; voorkomend; wellevend; welopgevoed
|
Adverb | Related Translations | Other Translations |
graciously
|
aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk
|
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
forward
|
aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk
|
beleefd; beschaafd; geavanceerd; gemanierd; progressief; voorkomend; voort; vooruitstrevend; voorwaarts; wellevend; welopgevoed
|