Dutch
Detailed Translations for ontbladeren from Dutch to English
ontbladeren:
-
ontbladeren (ontloven)
Conjugations for ontbladeren:
o.t.t.
- ontblader
- ontbladert
- ontbladert
- ontbladeren
- ontbladeren
- ontbladeren
o.v.t.
- ontbladerde
- ontbladerde
- ontbladerde
- ontbladerden
- ontbladerden
- ontbladerden
v.t.t.
- heb ontbladerd
- hebt ontbladerd
- heeft ontbladerd
- hebben ontbladerd
- hebben ontbladerd
- hebben ontbladerd
v.v.t.
- had ontbladerd
- had ontbladerd
- had ontbladerd
- hadden ontbladerd
- hadden ontbladerd
- hadden ontbladerd
o.t.t.t.
- zal ontbladeren
- zult ontbladeren
- zal ontbladeren
- zullen ontbladeren
- zullen ontbladeren
- zullen ontbladeren
o.v.t.t.
- zou ontbladeren
- zou ontbladeren
- zou ontbladeren
- zouden ontbladeren
- zouden ontbladeren
- zouden ontbladeren
en verder
- is ontbladerd
- zijn ontbladerd
diversen
- ontblader!
- ontbladert!
- ontbladerd
- ontbladerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontbladeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
defoliate | ontbladeren; ontloven | |
deleave | ontbladeren; ontloven | |
strip of the leaves | ontbladeren; ontloven | |
strip off the leaves | ontbladeren; ontloven |
Wiktionary Translations for ontbladeren:
ontbladeren
verb
-
(een plant, boom, struik of gewas) van de bladeren ontdoen
- ontbladeren → defoliate
External Machine Translations: