Dutch
Detailed Translations for telen from Dutch to English
telen:
-
telen (kweken; verbouwen)
-
telen (veefokkerij; teelt; fokkerij; voortbrenging; aanfok; voortplanting; fok; verbouw)
-
telen (kweken; fokken; voortbrengen; genereren; verbouwen; procreëren; planten; aankweken; aanplanten; opkweken)
Conjugations for telen:
o.t.t.
- teel
- teelt
- teelt
- telen
- telen
- telen
o.v.t.
- teelde
- teelde
- teelde
- teelden
- teelden
- teelden
v.t.t.
- heb geteeld
- hebt geteeld
- heeft geteeld
- hebben geteeld
- hebben geteeld
- hebben geteeld
v.v.t.
- had geteeld
- had geteeld
- had geteeld
- hadden geteeld
- hadden geteeld
- hadden geteeld
o.t.t.t.
- zal telen
- zult telen
- zal telen
- zullen telen
- zullen telen
- zullen telen
o.v.t.t.
- zou telen
- zou telen
- zou telen
- zouden telen
- zouden telen
- zouden telen
en verder
- ben geteeld
- bent geteeld
- is geteeld
- zijn geteeld
- zijn geteeld
- zijn geteeld
diversen
- teel!
- teelt!
- geteeld
- telend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for telen:
Related Words for "telen":
Wiktionary Translations for telen:
telen form of tel:
Translation Matrix for tel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
count | tel; tellen | aftellen; aftelling; aftelling voor lancering; optelling; samentelling; som; telling |
moment | minuutje; moment; ogenblik; oogwenk; seconde; tel | tijdstip; wip |
score | tel; tellen | gelag; inkeping; inkerving; keep; kerf; muziekboek; puntentelling; score |
second | minuutje; moment; ogenblik; oogwenk; seconde; tel | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
count | aftellen; geld afpassen; gelden; passen; tellen; van kracht zijn | |
score | aantallen afstrepen; creneleren; groeven; inkerven; insnijden; scoren; turven | |
second | assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
second | tweede |
Related Words for "tel":
Wiktionary Translations for tel:
tel
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• tel | → esteem; regard; standing; estimation | ↔ estime — opinion favorable que l’on avoir de quelqu’un, fonder sur la connaissance de son mérite, de ses bonnes qualités, de ses vertus. |
• tel | → instant; moment; time | ↔ moment — point dans le temps. |
• tel | → census; inventory; stock-list | ↔ recensement — dénombrement ou inventaire de personnes, d’effets, de suffrages, etc. |