Dutch
Detailed Translations for washand from Dutch to English
English
Detailed Translations for washand from English to Dutch
washand: (*Using Word and Sentence Splitter)
- wash: wassen; uitwassen; afspoelen; schoonmaken; reinigen; zuiveren; golfslag; schoonpoetsen; omslaan van golven; kielzog; kielwater; uitspoelen; omspoelen met water
- and: en; plusteken; plus
- AND: EN
- WAS: WAS; Windows Process Activation-service
- hand: hand; poot; klauw; jat; knuist; wijzer; geven; aangeven; afgeven; overgeven; overhandigen; aanreiken; toesteken; medewerker; werknemer; arbeider; personeelslid; werkkracht; arbeidskracht; klerk; reiken; aanbieden; handje; werker; werkman; knecht; handdruk; boerenknecht; hulpje
- be: zijn; zich bevinden; uithangen; bevinden; vormen; modelleren; boetseren; vorm geven