Dutch
Detailed Translations for glaceren from Dutch to English
glaceren:
-
glaceren
Conjugations for glaceren:
o.t.t.
- glaceer
- glaceert
- glaceert
- glaceren
- glaceren
- glaceren
o.v.t.
- glaceerde
- glaceerde
- glaceerde
- glaceerden
- glaceerden
- glaceerden
v.t.t.
- heb geglaceerd
- hebt geglaceerd
- heeft geglaceerd
- hebben geglaceerd
- hebben geglaceerd
- hebben geglaceerd
v.v.t.
- had geglaceerd
- had geglaceerd
- had geglaceerd
- hadden geglaceerd
- hadden geglaceerd
- hadden geglaceerd
o.t.t.t.
- zal glaceren
- zult glaceren
- zal glaceren
- zullen glaceren
- zullen glaceren
- zullen glaceren
o.v.t.t.
- zou glaceren
- zou glaceren
- zou glaceren
- zouden glaceren
- zouden glaceren
- zouden glaceren
en verder
- is geglaceerd
- zijn geglaceerd
diversen
- glaceer!
- glaceert!
- geglaceerd
- glacerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for glaceren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
ice | bevroren water; consumptie-ijs; ijs; ijsje; roomijs | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
glaze | glaceren | glanzig verven; glazuren; kristalliseren; met glazuur bedekken; satineren; verglazen |
ice | glaceren | glazuren; met glazuur bedekken; verglazen |
External Machine Translations: