Dutch
Detailed Translations for indiceren from Dutch to English
indiceren:
Conjugations for indiceren:
o.t.t.
- indiceer
- indiceert
- indiceert
- indiceren
- indiceren
- indiceren
o.v.t.
- indiceerde
- indiceerde
- indiceerde
- indiceerden
- indiceerden
- indiceerden
v.t.t.
- heb geïndiceerd
- hebt geïndiceerd
- heeft geïndiceerd
- hebben geïndiceerd
- hebben geïndiceerd
- hebben geïndiceerd
v.v.t.
- had geïndiceerd
- had geïndiceerd
- had geïndiceerd
- hadden geïndiceerd
- hadden geïndiceerd
- hadden geïndiceerd
o.t.t.t.
- zal indiceren
- zult indiceren
- zal indiceren
- zullen indiceren
- zullen indiceren
- zullen indiceren
o.v.t.t.
- zou indiceren
- zou indiceren
- zou indiceren
- zouden indiceren
- zouden indiceren
- zouden indiceren
en verder
- is geïndiceerd
diversen
- indiceer!
- indiceert!
- geïndiceerd
- indicerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for indiceren:
Wiktionary Translations for indiceren:
indiceren
verb
-
aanwijzen van zorg
- indiceren → assessment; indicate