Noun | Related Translations | Other Translations |
crack
|
barst; breuk; krak; scheur
|
bam; coryfee; crack; explosie; geweldenaar; kei; kiertje; knak; knal; knik; kraken; ontploffing; plof
|
cracking
|
barst; breuk; krak; scheur
|
geknapper; gekraak; splijting
|
crash
|
barst; breuk; krak; scheur
|
aanrijding; aanvaring; afname; beurskrach; botsing; collisie; crash; daling; debacle; dreun; ineenstorting; ineenzakking; instorting; klap; knal; krach; kwak; minder worden; smak; terugloop; val; vastloper
|
flaw
|
barst; breuk; krak; scheur
|
abuis; blunder; domheid; dwaling; euvel; feil; flater; fout; gebrek; giller; incorrectheid; kwaaltje; manco; mankement; misgreep; misslag; onjuistheid; onvolkomenheid; vergissing; zwakheid
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
crack
|
|
aan stukken springen; een krakend geluid maken; huizen kraken; klieven; kloven; knakken; knallen; knappen; kraken; losbreken; loskoppelen; openbreken; openrukken; opensperren; scheiden; splijten; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteensplijten; uitsplitsen
|
crash
|
|
aanrijden; botsen; crashen; ineenstorten; instorten; ontbinden; op elkaar knallen; op elkaar stoten; rotten; stoten op; vastlopen; vergaan; verongelukken; verrotten; verteren; wegrotten
|