Dutch
Detailed Translations for improviseren from Dutch to English
improviseren:
-
improviseren
Conjugations for improviseren:
o.t.t.
- improviseer
- improviseert
- improviseert
- improviseren
- improviseren
- improviseren
o.v.t.
- improviseerde
- improviseerde
- improviseerde
- improviseerden
- improviseerden
- improviseerden
v.t.t.
- heb geïmproviseerd
- hebt geïmproviseerd
- heeft geïmproviseerd
- hebben geïmproviseerd
- hebben geïmproviseerd
- hebben geïmproviseerd
v.v.t.
- had geïmproviseerd
- had geïmproviseerd
- had geïmproviseerd
- hadden geïmproviseerd
- hadden geïmproviseerd
- hadden geïmproviseerd
o.t.t.t.
- zal improviseren
- zult improviseren
- zal improviseren
- zullen improviseren
- zullen improviseren
- zullen improviseren
o.v.t.t.
- zou improviseren
- zou improviseren
- zou improviseren
- zouden improviseren
- zouden improviseren
- zouden improviseren
en verder
- is geïmproviseerd
- zijn geïmproviseerd
diversen
- improviseer!
- improviseert!
- geïmproviseerd
- improviserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for improviseren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
improvise | improviseren | |
improvize | improviseren |
Wiktionary Translations for improviseren:
improviseren
Cross Translation:
verb
improviseren
-
iets bedenken zonder vooropgesteld plan
- improviseren → improvise
verb
-
to make something up as one goes on
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• improviseren | → improvise; ad-lib; extemporize | ↔ improviser — composer, sans préparation et sur-le-champ, des vers, un air de musique, un discours, etc. |
External Machine Translations: