Dutch

Detailed Translations for staak from Dutch to English

staak:

staak [de ~ (m)] noun

  1. de staak
    the stake

Translation Matrix for staak:

NounRelated TranslationsOther Translations
stake staak brandstapel; mast; paal
VerbRelated TranslationsOther Translations
stake inzetten; speelgeld inzetten

Wiktionary Translations for staak:

staak
noun
  1. piece of wood

Cross Translation:
FromToVia
staak stake; beanpole; pale; pole échalas — Bâton pour soutenir un cep de vigne

staken:

staken verb (staak, staakt, staakte, staakten, gestaakt)

  1. staken (ermee uitscheiden; ophouden; stoppen; opgeven; uitscheiden)
    to cease; to abandon; to stop; to give up
    • cease verb (ceases, ceased, ceasing)
    • abandon verb (abandons, abandoned, abandoning)
    • stop verb (stops, stopped, stopping)
    • give up verb (gives up, gave up, giving up)
  2. staken (het werk neerleggen als protest; werkonderbreken)
    to strike; go on strike
  3. staken (in staking zijn)
    to strike; be out on strike; to be out

Conjugations for staken:

o.t.t.
  1. staak
  2. staakt
  3. staakt
  4. staken
  5. staken
  6. staken
o.v.t.
  1. staakte
  2. staakte
  3. staakte
  4. staakten
  5. staakten
  6. staakten
v.t.t.
  1. heb gestaakt
  2. hebt gestaakt
  3. heeft gestaakt
  4. hebben gestaakt
  5. hebben gestaakt
  6. hebben gestaakt
v.v.t.
  1. had gestaakt
  2. had gestaakt
  3. had gestaakt
  4. hadden gestaakt
  5. hadden gestaakt
  6. hadden gestaakt
o.t.t.t.
  1. zal staken
  2. zult staken
  3. zal staken
  4. zullen staken
  5. zullen staken
  6. zullen staken
o.v.t.t.
  1. zou staken
  2. zou staken
  3. zou staken
  4. zouden staken
  5. zouden staken
  6. zouden staken
en verder
  1. ben gestaakt
  2. bent gestaakt
  3. is gestaakt
  4. zijn gestaakt
  5. zijn gestaakt
  6. zijn gestaakt
diversen
  1. staak!
  2. staakt!
  3. gestaakt
  4. stakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

staken [het ~] noun

  1. het staken (staking; gestaak; werkonderbreking)
    the work stoppage; the strike; the walkout
  2. het staken (eindigen; ophouden; uitscheiden; kappen; afhaken)
    the cease; the quitting; the knock off; the stopping

Translation Matrix for staken:

NounRelated TranslationsOther Translations
cease afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
knock off afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
quitting afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
stop halt; halte; halteplaats; oponthoud; stopplaats; vertraging
stopping afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden aborteren; afhouden; afstoppen; beletten; opvulling; stilhouden; stoppen; vulling; vulsel; weerhouden
strike gestaak; staken; staking; werkonderbreking aanboren; opvallen; staking; werkstaking
walkout gestaak; staken; staking; werkonderbreking staking; werkstaking
work stoppage gestaak; staken; staking; werkonderbreking
VerbRelated TranslationsOther Translations
abandon ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden afblazen; afbreken; afgelasten; afzeggen; heengaan; in de steek laten; verlaten; vertrekken
be out in staking zijn; staken
be out on strike in staking zijn; staken
cease ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden aflaten; aftakelen; ophouden; verzwakken; wegglijden
give up ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden afstand doen; afzien; capituleren; de brui geven aan; inschrijven; opgeven; overgeven; strijd opgeven; uitleveren; zich overgeven
go on strike het werk neerleggen als protest; in staking gaan; staken; werkonderbreken
knock off afstoten; eraf duwen; erafschoppen
stop ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden afhouden; afremmen; afzetten; beletten; beslissen; besluiten; blijven staan; blijven steken; dichten; dwarsbomen; dwarsliggen; ervanaf houden; gaten stoppen; halt houden; halthouden; haperen; inhouden; ophouden; remmen; stelpen; stilhouden; stillen; stilstaan; stilzetten; stokken; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; temporiseren; tot staan brengen; tot stilstand brengen; vastlopen; vertragen; weerhouden
stopping doen stoppen
strike het werk neerleggen als protest; in staking gaan; in staking zijn; staken; werkonderbreken aansteken; beroeren; doen branden; een klap geven; frapperen; grijpen; ontroeren; ontsteken; opblinken; oppoetsen; opwrijven; poetsen; raken; slaan; toeslaan; treffen; vuur maken; wrijven

Wiktionary Translations for staken:

staken
verb
  1. een werkonderbreking of (ludieke) actie houden voor betere arbeidsvoorwaarden of meer loon
  2. beëindigen
staken
verb
  1. to stop working to achieve better working conditions

Cross Translation:
FromToVia
staken strike streiken — einen Streik durchführen, die Arbeit niederlegen
staken finish; stop; discontinue; end; halt; lift; prorogue; quell; staunch; abate; terminate; conclude terminerborner, limiter.