Verb | Related Translations | Other Translations |
clear
|
|
afdekken; afruimen; banen; bevrijden; dechargeren; emanciperen; inklaren; klaren; ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; onschuldig verklaren; opruimen; reinigen; ruimen; schoonmaken; schoonpoetsen; uithalen; uitmesten; uitruimen; uitschakelen; uitverkopen; verlossen; verrekenen; vrijmaken; vrijpleiten; vrijspraak bepleiten; vrijspreken; vrijvechten; wissen; zuiveren
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
comprehensible
|
begrijpelijk; bevattelijk; duidelijk; helder; inzichtelijk
|
|
intelligible
|
begrijpelijk; bevattelijk; duidelijk; helder; inzichtelijk
|
algemeen begrijpbaar; bevatbaar; verstaanbaar
|
quick-witted
|
bevattelijk; goedleers; vlug van begrip
|
|
understandable
|
begrijpelijk; bevattelijk; duidelijk; helder; inzichtelijk
|
begrijpelijk; duidelijk; helder; verstaanbaar
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
clear
|
begrijpelijk; bevattelijk; duidelijk; helder; inzichtelijk
|
aanschouwelijk; af; afgedaan; afgelopen; begrijpelijk; blank; bleek; blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; direct; doorschijnend; doorzichtig; duidelijk; duidelijk klinkend; fideel; flagrant; fleurig; geestig; gereed; geëindigd; helder; helderklinkend; herkenbaar; jolig; klaar; klaar als een klontje; klare; kleurig; kleurloos; kwiek; levendig; loos; lustig; monter; onbewolkt; ongekleurd; onmiskenbaar; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; over; overduidelijk; recht door zee; regelrecht; transparant; uit; uitgelaten; verhelderend; verstaanbaar; voltooid; voorbij; vrij; vrolijk; wakker; welgemoed; zo klaar als een klontje; zonder taak; zonneklaar; zonnig
|