Summary
Dutch to English: more detail...
- werk:
- Werk:
- werken:
-
Wiktionary:
- -werk → -ing
- werk → work, labour, toil, profession, job, occupation, workplace, workstead, employment, paper, rank, writing
- werk → work, labour, act, labor, job, accomplishment, achievement, feat
- werken → work, act, toil
- werken → works
- werken → work, trade under the name of, migrate, move, delay, function, operate, run, perform, act, produce, impact, impinge, avail, affect, take action, labour, vary
Dutch
Detailed Translations for -werk from Dutch to English
-werk form of werk:
-
het werk (beroep; vak)
-
het werk (arbeid; taak; werkzaamheid; vak; inspanning; ambacht; bezigheid)
-
het werk (meesterwerk; kunstwerk)
-
het werk (verzamelde werken; oeuvre)
-
het werk (loonarbeid; loonwerk)
-
het werk (werkkring; baan; werkplek)
Translation Matrix for werk:
Related Words for "werk":
Synonyms for "werk":
Antonyms for "werk":
Related Definitions for "werk":
Wiktionary Translations for werk:
werk
Cross Translation:
noun
werk
-
dat wat gedaan moet worden
-
beroep
- werk → profession; job; occupation
-
de plek waar men werkt, werkplek
-
dat wat gemaakt is, kunstwerk
- werk → work
noun
-
economic role for which a person is paid
-
the work or occupation for which one is paid
-
written document shorter than a book
-
In a pipe organ, a set of pipes of a certain quality for which each pipe corresponds to one key or pedal
-
labour, employment, occupation, job
-
place where one is employed
-
effort expended on a particular task
-
result of a particular manner of production
-
literary, artistic, or intellectual production
-
a work of an author
- writing → schrijfsel; werk; oeuvre
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• werk | → work; labour | ↔ Werk — die Tätigkeit des arbeiten an einer (umfangreichen) Sache |
• werk | → work; act | ↔ Werk — (groß) Schöpfung eines Künstlers oder Kreativen |
• werk | → work | ↔ Arbeit — Volkswirtschaft: einer der drei Produktionsfaktoren |
• werk | → labor; labour; work | ↔ Arbeit — selbstgewählte, bewusste, schöpferische Handlung |
• werk | → job; work | ↔ job — (familier, fr) Petit emploi, souvent faiblement rémunéré et temporaire. |
• werk | → work; labour; accomplishment; achievement; feat | ↔ ouvrage — Travail : Action de travailler, ce qui est produit par l’ouvrier ou résultat d’un travail (Sens général) |
• werk | → work | ↔ travail — Labeur, tâche |
Werk:
-
Werk
-
Werk
-
Werk
Translation Matrix for Werk:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Business | Werk | |
Work | Werk |
-werk form of werken:
-
werken (arbeiden)
-
werken
-
werken (te werk gaan; opereren; manipuleren; procederen; optreden; handelen; leven)
Conjugations for werken:
o.t.t.
- werk
- werkt
- werkt
- werken
- werken
- werken
o.v.t.
- werkte
- werkte
- werkte
- werkten
- werkten
- werkten
v.t.t.
- heb gewerkt
- hebt gewerkt
- heeft gewerkt
- hebben gewerkt
- hebben gewerkt
- hebben gewerkt
v.v.t.
- had gewerkt
- had gewerkt
- had gewerkt
- hadden gewerkt
- hadden gewerkt
- hadden gewerkt
o.t.t.t.
- zal werken
- zult werken
- zal werken
- zullen werken
- zullen werken
- zullen werken
o.v.t.t.
- zou werken
- zou werken
- zou werken
- zouden werken
- zouden werken
- zouden werken
diversen
- werk!
- werkt!
- gewerkt
- werkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het werken (werking)
-
het werken (functioneren)
Translation Matrix for werken:
Related Words for "werken":
Synonyms for "werken":
Antonyms for "werken":
Related Definitions for "werken":
Wiktionary Translations for werken:
werken
Cross Translation:
verb
werken
-
arbeid verrichten, lichte vorm van zwoegen
- werken → work
verb
-
to have an effect on
-
to labour, to work
-
to do a specific task
-
function correctly
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• werken | → work | ↔ arbeiten — erwerbstätig sein, tätig sein, schöpferisch tätig sein |
• werken | → trade under the name of | ↔ firmieren — einen bestimmten Firmennamen benutzen und mit diesem unterzeichnen |
• werken | → migrate; move | ↔ wandern — (häufig, in regelmäßigen Abständen) den Aufenthaltsort wechseln |
• werken | → work | ↔ bosser — France|fr popu|fr travailler. |
• werken | → delay | ↔ différer — Traductions à trier suivant le sens |
• werken | → function; operate; run; work; perform; act | ↔ fonctionner — accomplir sa fonction, en parlant d’un mécanisme, d’un organe, etc. |
• werken | → produce; operate; impact; impinge; work; avail; affect; act; take action; move | ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet. |
• werken | → work | ↔ taffer — (argot) travailler. |
• werken | → work; labour | ↔ travailler — Fournir un travail |
• werken | → vary | ↔ varier — À trier |