Dutch
Detailed Translations for in elkaar zetten from Dutch to English
in elkaar zetten:
-
in elkaar zetten (assembleren; monteren)
Conjugations for in elkaar zetten:
o.t.t.
- zet in elkaar
- zet in elkaar
- zet in elkaar
- zetten in elkaar
- zetten in elkaar
- zetten in elkaar
o.v.t.
- zette in elkaar
- zette in elkaar
- zette in elkaar
- zetten in elkaar
- zetten in elkaar
- zetten in elkaar
v.t.t.
- heb in elkaar gezet
- hebt in elkaar gezet
- heeft in elkaar gezet
- hebben in elkaar gezet
- hebben in elkaar gezet
- hebben in elkaar gezet
v.v.t.
- had in elkaar gezet
- had in elkaar gezet
- had in elkaar gezet
- hadden in elkaar gezet
- hadden in elkaar gezet
- hadden in elkaar gezet
o.t.t.t.
- zal in elkaar zetten
- zult in elkaar zetten
- zal in elkaar zetten
- zullen in elkaar zetten
- zullen in elkaar zetten
- zullen in elkaar zetten
o.v.t.t.
- zou in elkaar zetten
- zou in elkaar zetten
- zou in elkaar zetten
- zouden in elkaar zetten
- zouden in elkaar zetten
- zouden in elkaar zetten
en verder
- is in elkaar gezet
- zijn in elkaar gezet
diversen
- zet in elkaar!
- zet in elkaar!
- in elkaar gezet
- in elkaar zettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for in elkaar zetten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
assemble | samenkomen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
assemble | assembleren; in elkaar zetten; monteren | aanbrengen; aanleggen; afspreken; bij elkaar brengen; bijeenbrengen; bijeenkomen; concentreren; elkaar ontmoeten; elkaar zien; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen; samenbrengen; samenkomen; samenscholen; treffen; verenigen; verzamelen |
Wiktionary Translations for in elkaar zetten:
in elkaar zetten
verb
-
to put together