Dutch
Detailed Translations for aftroggelen from Dutch to English
aftroggelen:
Conjugations for aftroggelen:
o.t.t.
- troggel af
- troggelt af
- troggelt af
- troggelen af
- troggelen af
- troggelen af
o.v.t.
- troggelde af
- troggelde af
- troggelde af
- troggelden af
- troggelden af
- troggelden af
v.t.t.
- heb afgetroggeld
- hebt afgetroggeld
- heeft afgetroggeld
- hebben afgetroggeld
- hebben afgetroggeld
- hebben afgetroggeld
v.v.t.
- had afgetroggeld
- had afgetroggeld
- had afgetroggeld
- hadden afgetroggeld
- hadden afgetroggeld
- hadden afgetroggeld
o.t.t.t.
- zal aftroggelen
- zult aftroggelen
- zal aftroggelen
- zullen aftroggelen
- zullen aftroggelen
- zullen aftroggelen
o.v.t.t.
- zou aftroggelen
- zou aftroggelen
- zou aftroggelen
- zouden aftroggelen
- zouden aftroggelen
- zouden aftroggelen
diversen
- troggel af!
- troggelt af!
- afgetroggeld
- aftroggelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aftroggelen:
Wiktionary Translations for aftroggelen:
aftroggelen
verb
aftroggelen
-
door aanhoudende vriendelijke bede en zoet gevlei ietst van iemand verkrijgen, op slinkse manier loskrijgen
- aftroggelen → wangle off
verb
-
to beg for something