Dutch

Detailed Translations for rondbrengen from Dutch to English

rondbrengen:

rondbrengen verb (breng rond, brengt rond, bracht rond, brachten rond, rondgebracht)

  1. rondbrengen (thuisbezorgen; bezorgen; brengen; afleveren; bestellen)
    to deliver; to bring; to supply; to provide; to bring around; to hand over to; to furnish; to send; to ship; to send round; to give
    • deliver verb (delivers, delivered, delivering)
    • bring verb (brings, brought, bringing)
    • supply verb (supplies, supplied, supplying)
    • provide verb (provides, provided, providing)
    • bring around verb (brings around, brought around, bringing around)
    • hand over to verb (hands over to, handed over to, handing over to)
    • furnish verb (furnishes, furnished, furnishing)
    • send verb (sends, sent, sending)
    • ship verb (ships, shipped, shipping)
    • send round verb (sends round, sent round, sending round)
    • give verb (gives, gave, giving)

Conjugations for rondbrengen:

o.t.t.
  1. breng rond
  2. brengt rond
  3. brengt rond
  4. brengen rond
  5. brengen rond
  6. brengen rond
o.v.t.
  1. bracht rond
  2. bracht rond
  3. bracht rond
  4. brachten rond
  5. brachten rond
  6. brachten rond
v.t.t.
  1. heb rondgebracht
  2. hebt rondgebracht
  3. heeft rondgebracht
  4. hebben rondgebracht
  5. hebben rondgebracht
  6. hebben rondgebracht
v.v.t.
  1. had rondgebracht
  2. had rondgebracht
  3. had rondgebracht
  4. hadden rondgebracht
  5. hadden rondgebracht
  6. hadden rondgebracht
o.t.t.t.
  1. zal rondbrengen
  2. zult rondbrengen
  3. zal rondbrengen
  4. zullen rondbrengen
  5. zullen rondbrengen
  6. zullen rondbrengen
o.v.t.t.
  1. zou rondbrengen
  2. zou rondbrengen
  3. zou rondbrengen
  4. zouden rondbrengen
  5. zouden rondbrengen
  6. zouden rondbrengen
diversen
  1. breng rond!
  2. brengt rond!
  3. rondgebracht
  4. rondbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rondbrengen:

NounRelated TranslationsOther Translations
ship boot; scheepje; schip; schuit; schuitje; stoomschip; vaartuig
supply aanvoer; afgifte; aflevering; bezorging; geleverde; leverantie; levering; maatregel; schikking; toevoer; uitlevering; voorziening; zending
VerbRelated TranslationsOther Translations
bring afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; langs brengen; leveren; meebrengen; overhandigen; thuisbezorgen; toeleveren
bring around afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; ompraten; overhalen; overhandigen; overreden; overtuigen; toeleveren; tot bewustzijn brengen
deliver afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bevrijden van belegeraars; bezorgen; bijgaand leveren; bijleveren; brengen; geven; inleveren; leveren; ontzetten; overhandigen; schenken; ter wereld brengen; thuisbezorgen; toeleveren; verlenen; verlossen; verstrekken
furnish afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen aanleveren; afleveren; bekleden; bezorgen; brengen; fourneren; inrichten; leveren; meubileren; optooien; overhandigen; overtrekken; stofferen; toeleveren; van bekleding voorzien; verschaffen; verstrekken; zich uitdossen; zich uitmonsteren
give afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; cadeau doen; cadeau geven; declareren; doneren; geven; gunnen; iets toekennen; overgeven; overhandigen; reiken; schenken; toebedelen; toekennen; toesteken; toewijzen; verlenen; verstrekken
hand over to afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen geven; schenken; verlenen; verstrekken
provide afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; fourneren; geven; leveren; overhandigen; schenken; toeleveren; verlenen; verschaffen; verstrekken
send afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; doen toekomen; geld overmaken; iem. iets sturen; leveren; opsturen; overboeken; overhandigen; overmaken; overschrijven; overzenden; posten; sturen; toeleveren; toezenden; versturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden
send round afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen rondsturen; rondzenden
ship afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen aan boord gaan; aan boord klimmen; aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; inladen; laden; leveren; overhandigen; toeleveren; verladen; verschepen; versturen; zenden
supply afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen aanleveren; afleveren; bevoorraden; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toedragen; toeleveren; toevoeren; verschaffen; verstrekken; versturen; zenden

Wiktionary Translations for rondbrengen: