Dutch
Detailed Translations for verkalken from Dutch to English
verkalken:
-
verkalken
Conjugations for verkalken:
o.t.t.
- verkalk
- verkalkt
- verkalkt
- verkalken
- verkalken
- verkalken
o.v.t.
- verkalkte
- verkalkte
- verkalkte
- verkalkten
- verkalkten
- verkalkten
v.t.t.
- ben verkalkt
- bent verkalkt
- is verkalkt
- zijn verkalkt
- zijn verkalkt
- zijn verkalkt
v.v.t.
- was verkalkt
- was verkalkt
- was verkalkt
- waren verkalkt
- waren verkalkt
- waren verkalkt
o.t.t.t.
- zal verkalken
- zult verkalken
- zal verkalken
- zullen verkalken
- zullen verkalken
- zullen verkalken
o.v.t.t.
- zou verkalken
- zou verkalken
- zou verkalken
- zouden verkalken
- zouden verkalken
- zouden verkalken
diversen
- verkalk!
- verkalkt!
- verkalkt
- verkalkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verkalken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
calcify | verkalken |