Summary
Dutch
Detailed Translations for pingelen from Dutch to English
pingelen:
-
pingelen (marchanderen; onderhandelen; afdingen; sjacheren; afpingelen)
Conjugations for pingelen:
o.t.t.
- pingel
- pingelt
- pingelt
- pingelen
- pingelen
- pingelen
o.v.t.
- pingelde
- pingelde
- pingelde
- pingelden
- pingelden
- pingelden
v.t.t.
- heb gepingeld
- hebt gepingeld
- heeft gepingeld
- hebben gepingeld
- hebben gepingeld
- hebben gepingeld
v.v.t.
- had gepingeld
- had gepingeld
- had gepingeld
- hadden gepingeld
- hadden gepingeld
- hadden gepingeld
o.t.t.t.
- zal pingelen
- zult pingelen
- zal pingelen
- zullen pingelen
- zullen pingelen
- zullen pingelen
o.v.t.t.
- zou pingelen
- zou pingelen
- zou pingelen
- zouden pingelen
- zouden pingelen
- zouden pingelen
diversen
- pingel!
- pingelt!
- gepingeld
- pingelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for pingelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bargain | aanbieding; afpingelarij; deal; knibbelarij; koopje; marchandering; onderhandeling; speciale aanbieding; spotkoopje; transactie; zaak | |
haggle | marchandering; onderhandeling | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bargain | afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren | afdingen; dingen |
haggle | afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren | afdingen; beknibbelen; dingen; knibbelen; knijpen; schrapen |
mediate | afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren | bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; middelen; tegengestelden verenigen; tussenbeide komen; tussenkomen; zinnen op |
negociate | afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren | bemiddelen; incalculeren; tussenkomen; verdisconteren |
negotiate | afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren | bemiddelen; incalculeren; tussenkomen; verdisconteren |
Wiktionary Translations for pingelen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• pingelen | → bargain; haggle | ↔ marchander — (sens 1) |