Dutch
Detailed Translations for aftappen from Dutch to English
aftappen:
-
aftappen (tappen)
Conjugations for aftappen:
o.t.t.
- tap af
- tapt af
- tapt af
- tappen af
- tappen af
- tappen af
o.v.t.
- tapte af
- tapte af
- tapte af
- tapten af
- tapten af
- tapten af
v.t.t.
- heb afgetapt
- hebt afgetapt
- heeft afgetapt
- hebben afgetapt
- hebben afgetapt
- hebben afgetapt
v.v.t.
- had afgetapt
- had afgetapt
- had afgetapt
- hadden afgetapt
- hadden afgetapt
- hadden afgetapt
o.t.t.t.
- zal aftappen
- zult aftappen
- zal aftappen
- zullen aftappen
- zullen aftappen
- zullen aftappen
o.v.t.t.
- zou aftappen
- zou aftappen
- zou aftappen
- zouden aftappen
- zouden aftappen
- zouden aftappen
diversen
- tap af!
- tapt af!
- afgetapt
- aftappende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aftappen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
draining | aftappen | drainage; drooglegging; lediging; leegmaken; ontwatering; spuiïng; uitladen |
tap | betikken; kleine tik; klopje; kraan; tikje; waterkraan | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
tap | aftappen; tappen | aankloppen; aanroeren; aanstippen; aantikken; biertappen; even aanraken; kloppen; tappen; tikken; tikken op |