Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aftrekking:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aftrekking from Dutch to English

aftrekking:

aftrekking [de ~ (v)] noun

  1. de aftrekking (aftrek; deductie; vermindering)
    the deduction; the rebate; the allowance; the relief
  2. de aftrekking (substractie; het aftrekken; van elkaar aftrekken)
    the subtraction

Translation Matrix for aftrekking:

NounRelated TranslationsOther Translations
allowance aftrek; aftrekking; deductie; vermindering akkoord; arbeidsloon; bezoldiging; fiat; gage; goedkeuring; goedvinden; gunning; honorarium; licentie; loon; permissie; salaris; soldij; subsidie; tegemoetkoming; toelage; toestemming; traktement; verdienste; vergunning; wedde
deduction aftrek; aftrekking; deductie; vermindering afleiden; deduceren; korting; prijsverlaging; reductie
rebate aftrek; aftrekking; deductie; vermindering baisse; deflatie; korting; prijsdaling; prijsverlaging; rabat; reductie
relief aftrek; aftrekking; deductie; vermindering assistentie; bemoediging; bevrijding; bijstand; geruststelling; handreiking; herademing; hulp; hulpbetoon; hulpverlenen; hulpverlening; kalmering; ondersteuning; ontzet; ontzetting; opluchting; opmontering; redding; reliëf; sociale bijstand; uitkering; verlichting; verlossing; vertroosting; verzachting; vrijmaking
subtraction aftrekking; het aftrekken; substractie; van elkaar aftrekken

Wiktionary Translations for aftrekking:

aftrekking
noun
  1. rekenkundige bewerking waarbij een getal van een ander getal afgetrokken wordt
aftrekking
noun
  1. calculation

Cross Translation:
FromToVia
aftrekking subtraction SubtraktionMathematik: eine Rechenart, bei der eine Zahl von einer anderen abziehen wird
aftrekking subtraction soustractionaction de soustraire.