Noun | Related Translations | Other Translations |
current
|
electrische stroom; energie; stroom
|
drift; driftstroom; elektriciteit; stroom; thermiek; zeestroming
|
drive
|
aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
|
aandrift; aandrijving; autorijden; dagreis; diskettestation; drift; drijfjacht; dynamiek; excursie; gang; heenrit; impuls; inrit; instinct; klopjacht; motor; oprijlaan; oprit; prikkel; reis; rijden; rijtochtje; rijtoer; rit; schijfstation; station; stimulans; stuwkracht; tocht; tochtje; toer; toertje; tournee; trip; uitje; uitstapje; voortstuwing
|
electric current
|
electrische stroom; energie; stroom
|
|
energy
|
aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
|
arbeidskracht; arbeidsvermogen; werkkracht; werkvermogen; werkzaamheid
|
gin
|
aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
|
|
impetus
|
aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
|
dynamiek; impuls; prikkel; stimulans; stuwkracht; voortstuwing
|
intensity
|
dynamiek; energie; felheid; fiksheid; kracht; sterkte
|
felheid; gedrevenheid; heftigheid; hevigheid; intensiteit; kracht; kwantiteit; mate; veldsterkte
|
jenever
|
aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
|
jajem; jenever
|
momentum
|
aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
|
dynamiek; impuls; prikkel; stimulans; stuwkracht; voortstuwing; voortvarendheid
|
power
|
dynamiek; electrische stroom; energie; felheid; fiksheid; kracht; sterkte; stroom
|
autorisatie; autoriteit; autoriteiten; bevoegd zijn; bevoegdheid; capaciteit; fiat; gezag; gezaghebbers; heerschappij; kracht; macht; machtiging; mogendheden; mogendheid; toestemming; vermogen; volmacht
|
soul
|
aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
|
aard; geaardheid; gemoed; inborst; innerlijk; inslag; karakter; mentaliteit; natuur; psyche; ziel
|
spirit
|
aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
|
gedistilleerde drank; gestookte alcohol; innerlijk; psyche; spiritus
|
spunk
|
aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
|
|
strength
|
aandrift; daadkracht; dynamiek; energie; esprit; felheid; fiksheid; fut; kracht; momentum; puf; sterkte; werklust
|
fermheid; flinkheid; forsheid; geweld; kracht; macht; spierkracht; sterke kant; sterke zijde; stevigheid; vastberadenheid; vermogen
|
thoroughness
|
aandrift; daadkracht; energie; esprit; fut; kracht; momentum; puf; werklust
|
betrouwbaarheid; degelijkheid; deugdelijkheid; doortastendheid; gedegenheid; goede kwaliteit; grondigheid; soliditeit; stevigheid
|
vigor
|
dynamiek; energie; felheid; fiksheid; kracht; sterkte
|
dapperheid; fermheid; flinkheid; forsheid; koenheid; krachtdadigheid; kranigheid; moed; onversaagdheid; stevigheid; voortvarendheid
|
vigour
|
dynamiek; energie; felheid; fiksheid; kracht; sterkte
|
dapperheid; fermheid; flinkheid; forsheid; koenheid; krachtdadigheid; kranigheid; moed; onversaagdheid; stevigheid; voortvarendheid
|
will-power
|
energie; geestkracht; wilskracht
|
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
drive
|
|
aan het stuur zitten; aandrijven; aansporen; aanzetten; berijden; een paard mennen; heien; karren; mennen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; rijden; sterk prikkelen; stimuleren; sturen; zenden
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
current
|
|
actueel; actuele; bijdetijds; courant; eindig; gangbaar; gebruikelijk; gewoon; huidig; modern; momenteel; momentele; op dit ogenblik; tegenwoordig; van vandaag; vergankelijk; voorbijgaand
|