Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. teleurgesteld:
  2. teleurstellen:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for teleurgesteld:
    • dissapointed


Dutch

Detailed Translations for teleurgesteld from Dutch to English

teleurgesteld:


Translation Matrix for teleurgesteld:

NounRelated TranslationsOther Translations
let down afgang; echec; fiasco; flop; mislukking; misser; nederlaag; overwonnen-worden; verlies
VerbRelated TranslationsOther Translations
let down afvallen; benadelen; dumpen; duperen; frustreren; laten vallen; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
crestfallen beteuterd; betrokken; sip; teleurgesteld beduusd; beteuterd
disappointed beteuterd; betrokken; sip; teleurgesteld
disillusioned beteuterd; betrokken; sip; teleurgesteld
glum beteuterd; betrokken; sip; teleurgesteld beduusd; beteuterd
ModifierRelated TranslationsOther Translations
down in the mouth beteuterd; betrokken; sip; teleurgesteld
let down beteuterd; betrokken; sip; teleurgesteld

Related Words for "teleurgesteld":

  • teleurgestelde

Wiktionary Translations for teleurgesteld:

teleurgesteld
adjective
  1. een onaangenaam gevoel hebbend omdat een verwachting of hoop niet uitgekomen is
teleurgesteld
adjective
  1. defeated of hope or expectation

Cross Translation:
FromToVia
teleurgesteld disappointed; crestfallen enttäuscht — negativ überrascht, eine schlechte Erfahrung machend

teleurstellen:

teleurstellen verb (stel teleur, stelt teleur, stelde teleur, stelden teleur, teleurgesteld)

  1. teleurstellen (ontgoochelen; frustreren; tegenvallen; )
    to disappoint; to frustrate; to disillusion; to let down; to counteract; to belie; to be contrary; to cross
    • disappoint verb (disappoints, disappointed, disappointing)
    • frustrate verb (frustrates, frustrated, frustrating)
    • disillusion verb (disillusions, disillusioned, disillusioning)
    • let down verb (lets down, let down, letting down)
    • counteract verb (counteracts, counteracted, counteracting)
    • belie verb (belies, belied, belying)
    • be contrary verb (is contrary, being contrary)
    • cross verb (crosss, crossed, crossing)
  2. teleurstellen (vertrouwen schenden; beschamen)
    embarras; to disappoint; to confound; to betray
    • embarras verb
    • disappoint verb (disappoints, disappointed, disappointing)
    • confound verb (confounds, confounded, confounding)
    • betray verb (betraies, betrayed, betraying)

Conjugations for teleurstellen:

o.t.t.
  1. stel teleur
  2. stelt teleur
  3. stelt teleur
  4. stellen teleur
  5. stellen teleur
  6. stellen teleur
o.v.t.
  1. stelde teleur
  2. stelde teleur
  3. stelde teleur
  4. stelden teleur
  5. stelden teleur
  6. stelden teleur
v.t.t.
  1. heb teleurgesteld
  2. hebt teleurgesteld
  3. heeft teleurgesteld
  4. hebben teleurgesteld
  5. hebben teleurgesteld
  6. hebben teleurgesteld
v.v.t.
  1. had teleurgesteld
  2. had teleurgesteld
  3. had teleurgesteld
  4. hadden teleurgesteld
  5. hadden teleurgesteld
  6. hadden teleurgesteld
o.t.t.t.
  1. zal teleurstellen
  2. zult teleurstellen
  3. zal teleurstellen
  4. zullen teleurstellen
  5. zullen teleurstellen
  6. zullen teleurstellen
o.v.t.t.
  1. zou teleurstellen
  2. zou teleurstellen
  3. zou teleurstellen
  4. zouden teleurstellen
  5. zouden teleurstellen
  6. zouden teleurstellen
en verder
  1. ben teleurgesteld
  2. bent teleurgesteld
  3. is teleurgesteld
  4. zijn teleurgesteld
  5. zijn teleurgesteld
  6. zijn teleurgesteld
diversen
  1. stel teleur!
  2. stelt teleur!
  3. teleurgesteld
  4. teleurstellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for teleurstellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
cross crucifix; gebaar na gebed; kruis; kruisbeeld; kruisje; kruisvorm
let down afgang; echec; fiasco; flop; mislukking; misser; nederlaag; overwonnen-worden; verlies
VerbRelated TranslationsOther Translations
be contrary afvallen; benadelen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen
belie afvallen; benadelen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen
betray beschamen; teleurstellen; vertrouwen schenden aanbrengen; aangeven; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
confound beschamen; teleurstellen; vertrouwen schenden
counteract afvallen; benadelen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen doen mislukken; een stokje steken voor; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; verijdelen; weerstreven
cross afvallen; benadelen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen dwarsbomen; dwarsliggen; overschrijden; oversteken; tegenwerken
disappoint afvallen; benadelen; beschamen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen; vertrouwen schenden te kort schieten; tegenvallen
disillusion afvallen; benadelen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen
embarras beschamen; teleurstellen; vertrouwen schenden
frustrate afvallen; benadelen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen doen mislukken; een stokje steken voor; verijdelen
let down afvallen; benadelen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen dumpen; laten vallen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
cross boos; gebelgd; giftig; kwaad; narrig; nijdig; verbolgen; vertoornd
ModifierRelated TranslationsOther Translations
let down beteuterd; betrokken; sip; teleurgesteld

Wiktionary Translations for teleurstellen:

teleurstellen
verb
  1. iemand op onaangename wijze verrassen, vaak door een belofte niet na te komen
teleurstellen
verb
  1. to displease

Cross Translation:
FromToVia
teleurstellen disappoint; falsify enttäuschen — eine Hoffnung, ein Wunsch oder eine Erwartung nicht erfüllen oder zerstören
teleurstellen con; delude; fool; trick; cuckold; disappoint tromperabuser de la confiance de quelqu’un.

Related Translations for teleurgesteld