English
Detailed Translations for fair-play from English to Dutch
fair-play: (*Using Word and Sentence Splitter)
- fair: kermis; eerlijk; fair; geschikt; redelijk; billijk; schappelijk; blond; rondborstig; fideel; trouwhartig; redelijke; behoorlijke; tamelijke; relatief; betrekkelijk; rechtschapen; vrij; open; oprecht; openhartig; ronduit; vrijuit; onomwonden; vrijelijk; onverholen; onbewimpeld; deugdzaam; zedig; eerzaam; goudblond; kermisterrein
- Play: Afspelen
- play: spelen; doen alsof; toneelspelen; zich aanstellen; marge; speling; speelruimte; stuk; drama; toneelstuk; schouwspel; spel; wedstrijd; partij; pot; strijd; concours; bespelen; potje; gespeel; kinderspel; partijtje; wedstrijdje; stoeien; dollen; ravotten; zich uitleven; wild spelen; wild rennen; afspelen; capriool