Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. verbruik:
  2. verbruiken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verbruik from Dutch to English

verbruik:

verbruik [het ~] noun

  1. het verbruik (consumptie)
    the consumption; the expenditure; the use
  2. het verbruik
    the consumption
  3. het verbruik
    the consumption
    – The items used, time spent and costs incurred during servicing that are not included in the invoice to the customer. 1

Translation Matrix for verbruik:

NounRelated TranslationsOther Translations
consumption consumptie; verbruik spijsvertering; vertering
expenditure consumptie; verbruik besteding; uitgaven
use consumptie; verbruik aanwenden; aanwending; behandeling; doel; gebruik; hantering; inzet; nut; nuttigheid; toepassing; waarde; zin
VerbRelated TranslationsOther Translations
use aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; gebruikmaken; hanteren; opmaken; toepassen; utiliseren; verbruiken

Related Words for "verbruik":


Wiktionary Translations for verbruik:

verbruik
noun
  1. de totale verbruikte hoeveelheid
verbruik
noun
  1. the amount consumed
  2. the act of consuming something

verbruiken:

verbruiken verb (verbruik, verbruikt, verbruikte, verbruikten, verbruikt)

  1. verbruiken (consumeren; gebruiken)
    to consume; to utilize; to use; to utilise
    • consume verb (consumes, consumed, consuming)
    • utilize verb, American (utilizes, utilized, utilizing)
    • use verb (uses, used, using)
    • utilise verb, British
  2. verbruiken (opmaken; doorjagen)
    to spend; to use up; to consume; to use
    • spend verb (spends, spent, spending)
    • use up verb (uses up, used up, using up)
    • consume verb (consumes, consumed, consuming)
    • use verb (uses, used, using)

Conjugations for verbruiken:

o.t.t.
  1. verbruik
  2. verbruikt
  3. verbruikt
  4. verbruiken
  5. verbruiken
  6. verbruiken
o.v.t.
  1. verbruikte
  2. verbruikte
  3. verbruikte
  4. verbruikten
  5. verbruikten
  6. verbruikten
v.t.t.
  1. heb verbruikt
  2. hebt verbruikt
  3. heeft verbruikt
  4. hebben verbruikt
  5. hebben verbruikt
  6. hebben verbruikt
v.v.t.
  1. had verbruikt
  2. had verbruikt
  3. had verbruikt
  4. hadden verbruikt
  5. hadden verbruikt
  6. hadden verbruikt
o.t.t.t.
  1. zal verbruiken
  2. zult verbruiken
  3. zal verbruiken
  4. zullen verbruiken
  5. zullen verbruiken
  6. zullen verbruiken
o.v.t.t.
  1. zou verbruiken
  2. zou verbruiken
  3. zou verbruiken
  4. zouden verbruiken
  5. zouden verbruiken
  6. zouden verbruiken
diversen
  1. verbruik!
  2. verbruikt!
  3. verbruikt
  4. verbruikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verbruiken

  1. verbruiken
    the consume
    – A posting which registers which items were used, how much time was spent and what costs were incurred for a service. This type of posting does not increase the amount for which the customer will be invoiced. 1

Translation Matrix for verbruiken:

NounRelated TranslationsOther Translations
consume verbruiken
use aanwenden; aanwending; behandeling; consumptie; doel; gebruik; hantering; inzet; nut; nuttigheid; toepassing; verbruik; waarde; zin
VerbRelated TranslationsOther Translations
consume consumeren; doorjagen; gebruiken; opmaken; verbruiken bikken; bunkeren; consumeren; drugs consumeren; eten; gebruiken; laven; lenigen; lessen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; oppeuzelen; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verorberen; verslinden; verteren; vreten; zitten proppen
spend doorjagen; opmaken; verbruiken besteden; doorbrengen; iets uitgeven; opmaken; potverteren; slijten; spenderen; uitgeven
use consumeren; doorjagen; gebruiken; opmaken; verbruiken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; gebruikmaken; hanteren; toepassen; utiliseren
use up doorjagen; opmaken; verbruiken bezetten; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; verwerken
utilise consumeren; gebruiken; verbruiken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen; utiliseren
utilize consumeren; gebruiken; verbruiken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen; utiliseren

Related Words for "verbruiken":


Wiktionary Translations for verbruiken:

verbruiken
verb
  1. to use

Cross Translation:
FromToVia
verbruiken consume; use up; consummate consommerdétruire et dénaturer par l’usage certains objets, comme vin, viande, bois, et toutes sortes de provisions.
verbruiken consume; use up consumeruser, épuiser une chose ou un être jusqu’à les réduire à rien, jusqu’à les détruire.