Summary
Dutch
Detailed Translations for bemand from Dutch to English
bemannen:
-
bemannen
Conjugations for bemannen:
o.t.t.
- beman
- bemant
- bemant
- bemannen
- bemannen
- bemannen
o.v.t.
- bemande
- bemande
- bemande
- bemanden
- bemanden
- bemanden
v.t.t.
- heb bemand
- hebt bemand
- heeft bemand
- hebben bemand
- hebben bemand
- hebben bemand
v.v.t.
- had bemand
- had bemand
- had bemand
- hadden bemand
- hadden bemand
- hadden bemand
o.t.t.t.
- zal bemannen
- zult bemannen
- zal bemannen
- zullen bemannen
- zullen bemannen
- zullen bemannen
o.v.t.t.
- zou bemannen
- zou bemannen
- zou bemannen
- zouden bemannen
- zouden bemannen
- zouden bemannen
diversen
- beman!
- bemant!
- bemand
- bemannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bemannen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
crew | bemanning; legers; manschappen; personeel; scheepsvolk; staf; varend en vliegend personeel | |
man | butler; damschijf; gast; goser; gozer; herenknecht; iemand; individu; kamerbediende; kamerdienaar; kerel; knakker; knul; man; manspersoon; mens; mensenkind; persoon; schijf; vent; wezen | |
staff | bediening; besturing; employees; kader; leidinggevend personeel; personeel; staf; werknemers | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
crew | bemannen | |
man | bemannen | |
staff | bemannen |