Summary
Dutch
Detailed Translations for opnemen from Dutch to English
opnemen:
-
opnemen (opslorpen; absorberen; opslurpen)
-
opnemen (absorberen)
-
opnemen (opvangen)
-
opnemen (inspreken)
-
opnemen (onthouden; opslaan)
-
opnemen
Conjugations for opnemen:
o.t.t.
- neem op
- neemt op
- neemt op
- nemen op
- nemen op
- nemen op
o.v.t.
- nam op
- nam op
- nam op
- namen op
- namen op
- namen op
v.t.t.
- heb opgenomen
- hebt opgenomen
- heeft opgenomen
- hebben opgenomen
- hebben opgenomen
- hebben opgenomen
v.v.t.
- had opgenomen
- had opgenomen
- had opgenomen
- hadden opgenomen
- hadden opgenomen
- hadden opgenomen
o.t.t.t.
- zal opnemen
- zult opnemen
- zal opnemen
- zullen opnemen
- zullen opnemen
- zullen opnemen
o.v.t.t.
- zou opnemen
- zou opnemen
- zou opnemen
- zouden opnemen
- zouden opnemen
- zouden opnemen
en verder
- ben opgenomen
- bent opgenomen
- is opgenomen
- zijn opgenomen
- zijn opgenomen
- zijn opgenomen
diversen
- neem op!
- neemt op!
- opgenomen
- opnemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opnemen (tapen; opname)
-
opnemen (opslorpen)
-
opnemen (absorberen)
the absorption