Summary
Dutch to English: more detail...
- bewogen:
- bewegen:
-
Wiktionary:
- bewogen → moved
- bewegen → move, flurry, budge, spur
- bewegen → move, agitate, determine, fix, set, cause, give rise to, result in, decide, persuade, induce, inflict, wreak, settle, talk round, bring round, pose, provoke, actuate, shift, stir, adjourn, transfer, transpose, affect, incite, stir up, arouse
Dutch
Detailed Translations for bewogen from Dutch to English
bewogen:
-
bewogen (aangedaan; geroerd)
-
bewogen (gevoelvol; geëmotioneerd; gepassioneerd)
-
bewogen (turbulent; onrustig; roerig; veelbewogen; woelig)
Translation Matrix for bewogen:
Adjective | Related Translations | Other Translations |
affected | aangedaan; bewogen; geroerd | aanstellerig; bekakt; dikdoenerig; geaffecteerd; gekunsteld; gemaakt; gewrongen; gezocht; onnatuurlijk; ontroerd; overdreven; theatraal |
emotional | bewogen; gepassioneerd; gevoelvol; geëmotioneerd | aangrijpend; emotioneel; gevoelig; hartroerend; hartveroverend; ontroerend; roerend |
moved | aangedaan; bewogen; geroerd | geraakt; getoucheerd; ontroerd |
sensitive | bewogen; gepassioneerd; gevoelvol; geëmotioneerd | emotioneel; fijngevoelig; fijnzinnig; gevoelig; gevoelvol; kregel; lichtgevoelig; prikkelbaar; sensitief; sentimenteel; teerbesnaard; teergevoelig |
touched | aangedaan; bewogen; geroerd | geraakt; getoucheerd; ontroerd |
tumultuous | bewogen; onrustig; roerig; turbulent; veelbewogen; woelig | ovationeel |
turbulent | bewogen; onrustig; roerig; turbulent; veelbewogen; woelig |
Related Words for "bewogen":
bewegen:
-
bewegen (in beweging brengen; beroeren)
-
bewegen (zich verplaatsen)
Conjugations for bewegen:
o.t.t.
- beweeg
- beweegt
- beweegt
- bewegen
- bewegen
- bewegen
o.v.t.
- bewoog
- bewoog
- bewoog
- bewogen
- bewogen
- bewogen
v.t.t.
- heb bewogen
- hebt bewogen
- heeft bewogen
- hebben bewogen
- hebben bewogen
- hebben bewogen
v.v.t.
- had bewogen
- had bewogen
- had bewogen
- hadden bewogen
- hadden bewogen
- hadden bewogen
o.t.t.t.
- zal bewegen
- zult bewegen
- zal bewegen
- zullen bewegen
- zullen bewegen
- zullen bewegen
o.v.t.t.
- zou bewegen
- zou bewegen
- zou bewegen
- zouden bewegen
- zouden bewegen
- zouden bewegen
diversen
- beweeg!
- beweegt!
- bewogen
- bewegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bewegen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
move | manoeuvre; schaakstukverplaatsing; schijngevecht; schijnkamp; sciamachie; spiegelgevecht; zet | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
budge | beroeren; bewegen; in beweging brengen | agiteren; in beroering brengen; oppoken; opstoken; wijken |
get going | beroeren; bewegen; in beweging brengen | |
move | beroeren; bewegen; in beweging brengen; zich verplaatsen | aangrijpen; beroeren; disloqueren; gaan; iets verplaatsen; lopen; ontroeren; overplaatsen; raken; roeren; schuivend verplaatsen; standplaats veranderen; stappen; treffen; verhuizen; verleggen; verplaatsen; verrijden; verschikken; verschuiven; vertillen; vervoeren; verzetten; voor zich uitschuiven; zich begeven; zich bewegen; zich voortbewegen |
put in motion | beroeren; bewegen; in beweging brengen | |
set in motion | beroeren; bewegen; in beweging brengen | aanvangen; beginnen; starten; van start gaan |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
get going | vooruit |
Synonyms for "bewegen":
Related Definitions for "bewegen":
Wiktionary Translations for bewegen:
bewegen
Cross Translation:
verb
bewegen
-
van plaats veranderen
- bewegen → move
verb
-
to arouse the feelings or passions of
-
to excite to action
-
to cause to change place or posture; to set in motion
-
to change place or posture; to go
-
agitate
-
intransitive: to move
-
transitive: to move
-
to urge or encourage to action, or to a more vigorous pursuit of an object; to incite; to stimulate; to instigate; to impel; to drive
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bewegen | → move | ↔ bewegen — die Stellung eines Gegenstandes oder eines Teils davon (auch eines Teils von sich selbst) im Raum verändern |
• bewegen | → agitate | ↔ bewegen — jemanden bewegen: psychisch beeindrucken |
• bewegen | → move | ↔ bewegen — etwas von einem Ort zum anderen schaffen |
• bewegen | → move | ↔ fortbewegen — von einem Ort zum anderen bewegen[2] |
• bewegen | → determine; fix; set; cause; give rise to; result in; decide; persuade; move; induce; inflict; wreak; settle; talk round; bring round; pose; provoke | ↔ déterminer — fixer les limites de, délimiter précisément. |
• bewegen | → move; actuate; shift; stir; adjourn | ↔ mouvoir — déplacer, faire aller d’un lieu à un autre, mettre en mouvement. |
• bewegen | → move; stir; transfer; transpose; actuate; shift; affect | ↔ remuer — mouvoir, déplacer. |
• bewegen | → move; stir; affect; agitate; incite; stir up; arouse | ↔ émouvoir — provoquer une émotion. |