Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. trein:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for trein from Dutch to English

trein:

trein [de ~ (m)] noun

  1. de trein (spoortrein)
    – voertuig dat over rails rijdt van het ene station naar het andere 1
    the railway train; the train; the railroad train
    – public transport provided by a line of railway cars coupled together and drawn by a locomotive 2

Translation Matrix for trein:

NounRelated TranslationsOther Translations
railroad train spoortrein; trein
railway train spoortrein; trein
train spoortrein; trein karavaan; sleep; treinstel
VerbRelated TranslationsOther Translations
train africhten; bekwamen; bijbrengen; blokken; coachen; dier africhten; doceren; dresseren; harden; inlichten; leren; oefenen; onderrichten; onderwijzen; ontwikkelen; opleiden; repeteren; scholen; studeren; trainen; voorlichten

Related Words for "trein":


Related Definitions for "trein":

  1. voertuig dat over rails rijdt van het ene station naar het andere1
    • we gaan met de trein naar Amsterdam1

Wiktionary Translations for trein:

trein
noun
  1. line of connected cars or carriages

Cross Translation:
FromToVia
trein train Zug — mehrere hintereinander gekoppelte Fahrzeuge (speziell auf Schienen)
trein train train — ferro|fr convoi ferroviaire constitué d’au moins une locomotive et de wagons. note S’emploie, plus rarement, en astronautique et dans les transports routiers.

Related Translations for trein