Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. gezegend:
  2. zegenen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for gezegend from Dutch to English

gezegend:

gezegend adj

  1. gezegend (bedeeld; geschapen)
  2. gezegend (geprezen)

Translation Matrix for gezegend:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
blessed bedeeld; geschapen; gezegend glorierijk; heilig; verheerlijkt; zalig
endowed bedeeld; geschapen; gezegend
ModifierRelated TranslationsOther Translations
lauded geprezen; gezegend
praised geprezen; gezegend gelauwerd
richly blessed bedeeld; geschapen; gezegend

Related Words for "gezegend":

  • gezegendst, gezegendste

Wiktionary Translations for gezegend:

gezegend
adjective
  1. made holy

gezegend form of zegenen:

zegenen verb (zegen, zegent, zegende, zegenden, gezegend)

  1. zegenen (inzegenen; wijden; heiligen; inwijden)
    to consecrate; sanctify; to bless

Conjugations for zegenen:

o.t.t.
  1. zegen
  2. zegent
  3. zegent
  4. zegenen
  5. zegenen
  6. zegenen
o.v.t.
  1. zegende
  2. zegende
  3. zegende
  4. zegenden
  5. zegenden
  6. zegenden
v.t.t.
  1. heb gezegend
  2. hebt gezegend
  3. heeft gezegend
  4. hebben gezegend
  5. hebben gezegend
  6. hebben gezegend
v.v.t.
  1. had gezegend
  2. had gezegend
  3. had gezegend
  4. hadden gezegend
  5. hadden gezegend
  6. hadden gezegend
o.t.t.t.
  1. zal zegenen
  2. zult zegenen
  3. zal zegenen
  4. zullen zegenen
  5. zullen zegenen
  6. zullen zegenen
o.v.t.t.
  1. zou zegenen
  2. zou zegenen
  3. zou zegenen
  4. zouden zegenen
  5. zouden zegenen
  6. zouden zegenen
diversen
  1. zegen!
  2. zegent!
  3. gezegend
  4. zegenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zegenen [znw.] noun

  1. zegenen (zegen; voorspoed; zegening; )
    the blessing; the benediction; the boon
  2. zegenen (zegen; voorspoed; zegening; )
    the blessing

Translation Matrix for zegenen:

NounRelated TranslationsOther Translations
benediction gezegende toestand; heil; voorspoed; zaligheid; zegen; zegenen; zegening heildronk; heilwens; toost
blessing gezegende toestand; heil; voorspoed; wijding; zaligheid; zegen; zegenen; zegening heiliging; heilwens; wijding; zegening
boon gezegende toestand; heil; voorspoed; zaligheid; zegen; zegenen; zegening dienst; gunst
VerbRelated TranslationsOther Translations
bless heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen
consecrate heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen
sanctify heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen

Related Words for "zegenen":


Wiktionary Translations for zegenen:

zegenen
verb
  1. de zegen geven
zegenen
verb
  1. confer blessing on

Cross Translation:
FromToVia
zegenen bless; consecrate; ordain bénir — (religion) consacrer au culte, au service divin avec certaines cérémonies.