Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. ontvolken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ontvolken from Dutch to English

ontvolken:

ontvolken verb (ontvolk, ontvolkt, ontvolkte, ontvolkten, ontvolkt)

  1. ontvolken
    to depopulate
    • depopulate verb (depopulates, depopulated, depopulating)

Conjugations for ontvolken:

o.t.t.
  1. ontvolk
  2. ontvolkt
  3. ontvolkt
  4. ontvolken
  5. ontvolken
  6. ontvolken
o.v.t.
  1. ontvolkte
  2. ontvolkte
  3. ontvolkte
  4. ontvolkten
  5. ontvolkten
  6. ontvolkten
v.t.t.
  1. heb ontvolkt
  2. hebt ontvolkt
  3. heeft ontvolkt
  4. hebben ontvolkt
  5. hebben ontvolkt
  6. hebben ontvolkt
v.v.t.
  1. had ontvolkt
  2. had ontvolkt
  3. had ontvolkt
  4. hadden ontvolkt
  5. hadden ontvolkt
  6. hadden ontvolkt
o.t.t.t.
  1. zal ontvolken
  2. zult ontvolken
  3. zal ontvolken
  4. zullen ontvolken
  5. zullen ontvolken
  6. zullen ontvolken
o.v.t.t.
  1. zou ontvolken
  2. zou ontvolken
  3. zou ontvolken
  4. zouden ontvolken
  5. zouden ontvolken
  6. zouden ontvolken
en verder
  1. heeft ontvolkt
  2. hebben ontvolkt
diversen
  1. ontvolk!
  2. ontvolkt!
  3. ontvolkt
  4. ontvolkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontvolken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
depopulate ontvolken

Wiktionary Translations for ontvolken:

ontvolken
verb
  1. to reduce the population of a region by disease, war, forced relocation etc.

Cross Translation:
FromToVia
ontvolken turn désertifier — Devenir désert.